Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1821
(1821)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEenige regels uit den inventaris der nalatenschap van Karel van Egmond, hertog van Gelre, graaf van Zutfen; als bijdrage tot de geschiedenis der weelde van zijnen tijd.Dat de toeneming der weelde, en, met dezelve, aan de eene zijde, de voortgang van kunsten en kunstvlijt, maar ook, aan den anderen kant, de verbastering der oude zeden, in een groot gedeelte der Nederlanden, dagteekent van den tijd, dat Bourgondische Vorsten over hetzelve heerschten, is algemeen bekend. De weelde en overdaad, heerschende aan het hof van filips den Goeden en karel den Stouten, gaven den toon aan de geslachten hunner talrijke hovelingen, en al de onderdanen volgden, in meerdere of mindere mate, het voorbeeld der grooten. De handel, destijds in Vlaanderen in grooteren bloei, dan immer naderhand, voerde alles, wat de zinnelijkheid kon verlangen, uit overzeesche gewesten aan; handwerken en fabrijken volmaakten zich van dag tot dag, tot streeling van gezigt en smaak; uit handel, | |
[pagina 657]
| |
zeevaart, visscherij en fabrijken vloeiden stroomen van goud in Nederland zamen. Wat wonder, dat, in de vijftiende eeuw, ook in Holland en Zeeland, de weelde eensklaps zeer aanmerkelijk toenam, en dat deze eeuw zich, in overvloed van huisraad, in pracht en kostbaarheid van kleeding, in versijning van spijzen en dranken, van de vorige tijden grootelijks onderscheidde? Maar in Gelderland was het, te dien tijde, nog anders gesteld. Het huis van Bourgondië poogde vergeefs ook dáár zijn gezag te vestigen, en de Gelderschen, onophoudelijk aan krijgen in hun eigen land ter prooije, zagen al hun vermogen te gronde gaan, de kunstvlijt uitgedoofd op hunnen grond, de handel in deszelfs ontstaan gesmoord, en de weelde kon er niet wortelen, naauwelijks ontkiemen. Maar karel van egmond, opgevoed aan het hof van Bourgondië, in het rijke Vlaanderen, en daarna vijf jaren in Frankrijk doorgebragt hebbende, kenmerkte zich, bij zijne terugkomst, niet alleen door dapperheid en eenen listigen aard, maar ook door liefde tot praal en zingenotGa naar voetnoot(*): toen bragt hij herwaarts de weelde over, en veranderde hier alras den toestand der zeden. Schoon met den Gelderschen Hertogshoed zich, in het huis van Oostenrijk en deszelfs talrijke bondgenooten, magtige vijanden verworven hebbende, en daardoor onophoudelijk in verslindende oorlogen gedompeld, gaf hij, in zijne hofhouding, het voorbeeld van kostbaarheid, verkwisting en weelde, en zag zich gaarne door zulken, die hem hierin volgden, omringd, ook zonder zich te bekreunen aan schulden, met welke hij zich belaadde en zoodanig zijne landen en onderzaten | |
[pagina 658]
| |
bezwaarde, dat zij het nimmer geheel zijn te boven gekomen. - Als eene kleine bijdrage tot de geschiedenis van den toestand der weelde in zijnen tijd, kan niet onbelangrijk zijn een berigt, omtrent het door dezen karel van egmond, Hertog van Gelre en Graaf van Zutfen, nagelatene in goud, zilver en juweelen, opgemaakt uit de kondschappen, daaromtrent, in het jaar 1545, op bevel van Keizer karel V, ingewonnen, bij deszelfs executeurs-testamentair, bij sommigen van deszelss hovelingen en bedienden. Karel van egmond, dan, overleed op zijn hof te Arnhem, den 28 Junij des jaars 1538, des avonds ten elf ure, oud zijnde bijna 71 jaren. Behalve eenige edelen, waren zijn rentmeester, twee geneesheeren en zijn biechtvader bij zijn sterven tegenwoordig. Onder zijn hoofdkussen werden de sleutels gevonden van een paar koffers, welke in zijn slaapvertrek stonden, en zijnen voornamen schat aan gemunt geld, welks hoeveelheid zeer verschillend werd opgegeven, bevatteden. - Onder het door hem nagelaten gemaakt zilverwerk onderscheidde men, in de eerste plaats, een fraai zwaar verguld tafelservies, hetwelk hem door den Koning van Frankrijk ten geschenke was gezonden. Deze was altijd zijn bondgenoot geweest, en aan hem had hij voornamelijk de ondersteuning te danken gehad, door welke hij gedurende eene halve eeuw aan het magtige huis van Oostenrijk het hoofd kon bieden; ook had hij, van zijne vroegste jeugd af, voor het Fransche hof eene bijzondere genegenheid gevoed. Dit servies was nog bij den dood des Hertogs nimmer gebruikt geweest; hij schijnt hetzelve dus kort te voren bekomen te hebben. - Verder liet hij aan zilverwerk achter twee flesschen, drie kandelaars, eenige bekers en koppen, en vijf-en-dertig schotels, met twee gouden zoutvaatjes en een groot zilveren scip dair men in affdient, gelijk in het oorspronkelijk handschrift staat. Dit alles vindt men aldus opgegeven, zonder dat daarbij eenige melding van vorken of lepels gemaakt wordt, hetgeen aan zekeren onlangs gevoerden pennestrijd tusschen | |
[pagina 659]
| |
twee onzer grootste oudheidkenners herinnert. - Wat aangaat het door den Hertog nagelaten gemaakte goud: hetzelve zou voornamelijk bestaan hebben in hetgene hij door eenen Arnhemschen goudsmid had doen maken, op eenen tijd, toen men vermoedde, dat zijne gemalin, elisabeth, dochter des Hertogs van lunenburg en brunswijk, zich in gezegenden toestand bevond; namelijk: een bekken, met een' waterpot, van sijn goud; twee hooge wijnkannen, zes gouden schalen, een aantal grootere en kleinere gouden schotelen, koppen en borden, benevens twee gouden zoutvaten. Zulk een toestel moet in dien tijd nog eene uitnemende zeldzaamheid geweest zijn; want het was, volgens het uitgedrukte oogmerk des Hertogs, bestemd, om er mede te pralen bij de vorstelijke personen, die uit Frankrijk herwaarts zouden zijn gekomen, om het verwachte kind ten doop te hessen; maar karel van egmond zag zich ook in deze hoop te leur gesteld, en, toen hij zich verzekerd achtte, dezelve nimmer vervuld te zullen zien, deed hij al dat gemaakte goudwerk weder breken en aan twee groote klompen en eenige kleinere stukken gieten, welke zich nog bij zijn overlijden in een' der koffers in zijn slaapvertrek bevonden, wordende alstoen de twee groote klompen te zamen 121 mark zwaar bevonden en geschat op eene waarde van 12000 à 15000 gulden. - Behalve dit goud en zilver, had de Hertog bezeten eenen robijn, ter grootte van een duivenëi, en nog een' anderen kostbaren steen, zoo groot als een musschenëi, hebbende eene witte en roode kleur, met eenen blaauwen weerschijn; hij had dezelve beiden gekocht van zekeren rutger verhaeps, een voornaam koopman te Antwerpen, voor 6000 gulden, en, uit gebrek aan contanten, ten behoeve van denzelven, op de domeinen van Gelderland, eene schuldbekentenis ten bedrage van die som gevestigd. Den eersten dezer steenen had hij ten geschenke gezonden aan margaretha van oostenrijk, die toen voor haren broeders zoon, karel V, deze landen als Landvoogdesse bestuurde, bij | |
[pagina 660]
| |
gelegenheid, dat er over een verdrag met dezen Vorst gehandeld werd; den laatsten, dien hij gewoonlijk droeg aan eenen hoed naar den Franschen smaak, verloor hij eens op de jagt in het hout tusschen Arnhem en Wageningen. Ook nog eenige andere gesteenten werden onder des Hertogs nalatenschap gevonden, doch, benevens de grootste helft van zijn nagelaten zilverwerk, door de uitvoerders van zijnen laatsten wil, aan de Vorstinne-weduwe overgegeven: hieronder wordt genoemd een groote platgeslepen diamant, met eene groote parel daar onder aan, welk stuk meermalen voor 6000 gulden was verpand geweest; een gouden kruisbeeldje, waar aan de voeten en aan elke hand een diamant ingezet was, en daarenboven aan de borst een kostbare robijn; voorts een smaragd, ter grootte van eene halve kroon, verscheidene kleinere gesteenten en eenige juweelen ringen. Blijkt het alzoo uit de nalatenschap van Hertog karel, dat hij den toon gaf aan meerdere weelde in huisraad en kleeding; de bruiloft, die hij, in den jare 1518, met de reeds genoemde elisabeth van brunswijk, te Zutfen, vierde, getuigde niet minder, dat ook de verfijning der tafelweelde in Gelderland van zijnen tijd dagteekent. Het is waar, naar den gewonen smaak der middeleeuwen, konde, op de in de open lucht aangerigte tafels, schelvisch noch stokvisch, varkensvleesch noch lamsvleesch ontbreken; maar ook herten, hazen, konijnen en patrijzen, ja zelfs paauwen, zwanen en kapoenen, werden daar gegeten; het ontbrak er aan geen snoek en baars, en op het nageregt prijkten oranjeappels en granaten, ja gebakken, toegemaakt met succade; terwijl zeehonden, bruinvisschen, walvisschen, bevers en reigers, in de veertiende en vijftiende eeuwen niet zeldzaam op de tafels der grooten, hier niet meer werden gevonden. Het is waar, op die bruiloft werd nog uit steenen kannen dik en Hamburger bier gedronken, terwijl tinnen schotels de tafel versierden; maar ook eene aanzienlijke hoeveelheid zilveren tafelgereedschap stond afzonderlijk op een kleed van groene stof, en wijn | |
[pagina 661]
| |
werd er niet alleen gedronken, maar ook tot kunstige fonteinen gebruikt. Van den tijd van dezen karel van egmond dagteekent alzoo in Gelderland de weelde, gelijk elders in de Nederlanden van den tijd der Bourgondische Vorsten. Vandaar, dat dit gewest zich, in den tijd van karel V, te dien opzigte, met de overige gewesten op eenen nagenoeg gelijken trap bevond, en de bekende plakkaten, door dezen tegen de al te groote weelde uitgevaardigd, in hetzelve even noodzakelijk werden geächt, als elders, om in dezen voorziening te verschaffen. - Ondertusschen, gelijk koophandel en handwerken de weelde bevorderen, zoo wordt ook, omgekeerd, de weelde geheel te regt geächt, de kunstvlijt en den handel te voeden; ja zelfs, indien de geschiedenis van ons vaderland in het gemeen, en die van Gelderland in het bijzonder, voor deze beide stellingen de betoogen moesten uitleveren, dan zoude het voorzeker der laatste, even min als der eerste, aan de krachtigste bewijsgronden falen.
A. I.A. |
|