| |
Over de weddenschappen der Engelschen.
(Door den Heer van k., Schrijver der Engelsche Harddraverijen; zie No. VIII en IX.)
Het is eene der pijnlijkste gewaarwordingen, welke onze Gezelschappen ons opleggen, dat men dingen moet hooren bewonderen, die onze innige verachting verdienen.
Het is algemeen bekend, dat de neiging tot weddenschappen onder de eigendommelijke bijzonderheden der Engelsche natie behoort. Deze neiging bepaalt zich echter geenszins enkel tot de hoogere standen, of tot zulke voorwerpen, die de van tijd tot tijd wederkeerende openlijke vermakelijkheden opleveren, maar tot alles, wat in het uitgestrekte veld van het mogelijke gelegen is, en wat een aan dolzinnigheid grenzende wedlust bereiken kan.
Het is inderdaad te verwonderen, dat nog niemand op de gedachte gekomen is, om dezen kenmerkenden trek uit de zeden des Engelschen volks eens in zijne verschillende schakeringen na te sporen, en daardoor eene reeks van schilderingen bijeen te brengen, die niet zouden nalaten, het oog van den beschouwer door de levendigheid der kleuren te treffen. De moeijelijkheid der bijeenzameling van bouwstoffen zou hierbij zekerlijk geene der minste zijn, en zij zou alleen na naauwkeurige opsporing en bij een langdurig verblijf op deze eilanden mogelijk wezen; waarbij dan echter ook het toeval niet zelden zeer gunstig medewerkt, en de ontdekking van
| |
| |
hetgeen men begeert veeltijds oplevert, vóór men er nog aan denkt om het ernstig te zoeken. Zoo mogen dan hier eenige voorbeelden van zeer zonderlinge weddenschappen plaats vinden, die sedert eenige jaren in Engeland gedaan werden, en waarvan de schrijver ooggetuige geweest is.
Hij bevond zich, namelijk, op den 21 Junij 1816, te Salisbury, en zag, in de groote kamer, of gemeenen haard, van de uitmuntende herberg aldaar, vier heeren rondom eene tafel zitten, elk hunner met een bord met een weinig honig voor zich. Rondom hen stond een kring van aanschouwers, waarschijnlijk alle deelnemers der weddenschap. Men sprak geen enkel woord; maar ieders oogen waren onbewegelijk op een der vier borden gerigt, en de vensterramen stonden open, om aan de boden des geluks, die over de winst of het verlies der partijen moesten beslissen, eenen vrijen toegang te verleenen. Deze volmaakt onpartijdige regters waren niets anders dan vliegen; en hij won de weddenschap, die het geluk had, dat eene vlieg zich op den honig van zijn bord het eerst nederzette. Daar nu deze insekten, gelijk men weet, in Engeland, en vooral aan de zeekusten, veel zeldzamer zijn dan op het vasteland, en zelfs in Junij slechts eene enkele maal te bespeuren zijn, zoo vereischte deze weddenschap eenen verbazend langen tijd; en al het geduld en al de hevigheid van den wedlust eens Engelschmans is er noodig, om een spel te kunnen spelen, dat zoo langdurig is, en waarbij de speler zoo volstrekt niets, het toeval alleen alles doet.
Veel sneller liep daarentegen eene andere weddenschap af, waarbij de schrijver in Augustus van hetzelfde jaar te Wakefield tegenwoordig was. Daar ter plaatse is, namelijk, op den 16 dier maand, eene zeer groote schapenmarkt. De opkoopers en eigenaars der jonge schapen, die op de drooge heuvelen van Weltstone, Suffolk en Sussex gekweekt worden, brengen dezelve bij duizenden hier ter markt, waar de landlieden der grasrijke gewesten ze opkoopen om vet te weiden. Er was dus eene weddenschap aangegaan over de betrekking, waarin het getal der ingevoerde schapen tot dat der inkomende menschen op dien dag staan zou; men had eene bepaalde verhouding vastgesteld, van welke de een wedde, dat die meer, de ander, dat die minder zou zijn. En daar de overheid der plaats altoos bereid is, om tot de geregtelijke beslissing der weddenschappen mede te werken, zoo had ook hier de vrederegter aan elke poort der stad eenen ambtenaar
| |
| |
gesteld, die, benevens de afgevaardigden der beide partijen, van het getal der inkomende schapen en menschen naauwkeurige aanteekening moest houden.
Even zoo nam de overheid deel in het toezien op de behoorlijke volbrenging der belangrijke weddenschap, volgens welke, in den zomer des jaars 1816, de voetganger eaton zich verbonden had, om, in duizend achtereenvolgende uren, 1000 Engelsche, d.i. ruim 333 Hollandsche, mijlen af te leggen. Bij deze wandeling toch, die nacht en dag onafgebroken voortgezet moest worden, was, behalve de getuigen der partijen, telkens ook een constable (een dienaar der regering) tegenwoordig. De moeijelijkheid dezer weddenschap was niet zoo zeer in de uitgestrektheid van den weg, als in de vereischte gelegen, om duizend uren achtereen den slaap te moeten ontberen, hetgeen ligtelijk eene ziekte, en daardoor de onmogelijkheid kon aanbrengen, om aan de weddenschap te voldoen. De schrijver dezes zag dezen eaton gedurende die wandeling tweemaal; en wel de laatste reize, toen hij in het 937ste uur zijner wandeling was. Hij waggelde inderdaad, en zijn uitzigt was verwilderd; maar hij volbragt niettemin zijne onderneming, en zelss zonder eenig nadeel voor zijne gezondheid.
Weddenschappen op voetreizen zijn zeer gemeen in Engeland; maar zij worden zelden zoo algemeen bekend, als deze van eaton. De Engelsche dagbladen van den 18 en 25 December des verleden jaars geven het volgende berigt van twee derzelve:
Kapitein hold, die sterke looper, welke zijne weddenschap, om, voor 200 guinjes, 360 Engelsche mijlen in vijf dagen af te leggen, op den 9 December aanvaardde, heeft deze onderneming gelukkig ten einde gebragt. Het weêr was hem juist niet gunstig; hij heeft echter eens in 24 uren 105 Engelsche mijlen afgelegd. Hij is 30 jaren oud, en, ofschoon slechts 5 voet 6 duim lang, nogtans een man van ongemeene ligchaamskracht.
Op den 18 November werd de weddenschap tusschen james bigmore en blanson te Newmarket beslist, wie hunner in den kortsten tijd de ruimte van 10 Engelsche mijlen doorloopen zou. De eerste had meermalen verbazende einden wegs naast den postwagen, die op Norwich rijdt, gegaan; terwijl de ander in vroegere weddenschappen tegen old tom en reiner den prijs had weggedragen. De
| |
| |
weddenschappen stonden voor blanson als drie en zelfs als vier tegen één, hoezeer hij op dat tijdstip niet in den besten toestand scheen te zijn. Op het einde der eerste mijl bleef hij reeds 60 yards bij bigmore ten achtere, die zijnen loop met gematigde snelheid voortzette. Op het einde der vijfde mijl bleef eerstgemelde nagenoeg eene mijl achter, en scheen zich zeer te vermoeijen; hij liep nogtans tot de achtste mijl met de heftigste inspanning van kracht; toen viel hij neêr, en moest in het naaste huis worden te bed gebragt. Hoezeer het gedurende dien wedstrijd sterk regende, en de weg daardoor slecht geworden was, liep echter bigmore de bepaalde 10 mijlen in één uur en vijf minuten zonder groote vermoeijenis af; zong zelfs nu en dan onder het loopen; en het is bijna niet te begrijpen, hoe een knaap, die slechts 8 steen (112 ℔) weegt, spierkracht genoeg bezitten kan, om zoodanig eene onderneming bij ongunstig weêr te volbrengen, vooral daar hij des avonds te voren, tot 12 ure toe, bovenmate beschonken geweest was.
Daar in den winter van dit jaar, welke vooral in de maanden December en Januarij in Engeland eene ongemeene koude medebragt, vele kleine stroomen en stilstaande wateren met ijs bedekt werden, was deze omstandigheid voor de liefhebbers van het schaatsenrijden zeer gunstig; hoezeer dezelve, door onvoorzigtigheid, volgens de dagbladen, ook tot vele ongelukken aanleiding gaf. Zoo bragt deze bijzonderheid ook weder eene weddenschap te weeg, die door de nieuwspapieren op de volgende wijze werd aangekondigd:
‘Op laatstleden Donderdag, den 4 Januarij, had een wedstrijd plaats, om, op den middag ten een ure, eene Engelsche mijl in 3 minuten op schaatsen af te leggen. De oorspronkelijke weddenschap was slechts 100 guinjes; er waren echter buitendien eene menigte inteekeningen vóór en tegen, zoowel te Londen als te Newmarket, gedaan. Tot strijdplaats was gekozen eene inbraak bij Sleham, vier mijlen van Ely en elf van Newmarket, en de schaatsenrijder, die overwon, was gindham, een arme boer uit de omstreek. Hij leide dien weg in zeven seconden binnen den bepaalden tijd af, maar was een paar seconden te vroeg begonnen. Men meende te Londen, dat er twist ontstaan zou zijn over de juistheid van het werktuig, tot de tijdsbepaling gebruikt; doch zulks is zonder grond. Er waren aanmerkelijke sommen aan deze weddenschap gehecht, en de afloop heeft de verbazing van
| |
| |
velen gewekt, hoezeer anderen beweren, dat deze snelheid niet de grootste is, welke men op die wijze verkrijgen kan. Het gevolg dezer gebeurtenis is echter voor het overige allerdroevigst geweest. Immers, toen de arme gindham, met zijnen overwinningsprijs bij zich, des avonds, almede op schaatsen, naar huis spoedde, struikelde hij, uit achteloosheid, met zoo veel gewelds over eenen, digt hij zijne wouing uit het ijs opstekenden, wilgenstam, dat hij op de plaats dood bleef.’
Dit zelfde Engelsche dagblad geeft, op den 16 Januarij dezes jaars, berigt van eene weddenschap, welker belagchelijke uitvinding en bespottelijke uitvoering niet gemakkelijk kan overtroffen worden.
‘Mr. huddy, postmeester te Lismore, deed onlangs, ingevolge eener weddenschap, eene reis van Lismore naar Fermoy, een weg van 17 Engelsche mijlen, gezeten in eene oesterton, aan welke twee wielen, als aan eene kar, waren gemaakt, en getrokken door een varken, een' tammen das, twee katten, eene gans, en eenen egel. Deze zeldzame reiziger was versierd met eene roode slaapmuts, en bediende zich, om zijn gespan voort te drijven, van eene gewone zweep. Voor het overige was hij niet minder dan 96 jaren oud, gezond en vrolijk van aard.’
Ook de weddenschappen bij het boksen hebben nog altijd deelnemers en bevorderaars. Zij zijn buiten twijfel eene schandvlek in de geschiedenis van de zeden der Engelsche natie; en het kan op geenerlei wijze gewettigd of verdedigd worden, dat menschen, zonder eenigen persoonlijken haat of wrok, of de minste voorafgegane beleediging, alleen uit begeerte naar den roem van meerdere bekwaamheid in deze schandelijke kunst, of uit lage winzucht, elkander het ligchaam verminken, en dikwerf het leven in gevaar brengen. Er is evenwel eene zijde, van welke dit vuistgevecht, hoewel niet te verdedigen, nogtans minder afschuwelijk moet voorkomen; en daar men hierop, buitenslands, minder schijnt acht gegeven te hebben, zoo zullen eenige weinige woorden daarover bij deze gelegenheid niet te onpas zijn. Bij de meeste Europesche volken bestaat het aloude gebruik, dat persoonlijke beleedigingen ook persoonlijk in een tweegevecht beslist worden, niet onder alle standen. In Engeland, waar dit regt van tweekamp aan alle inboorlingen eigen is, staat het den hoogeren stand alleen vrij, zich van wapenen te be- | |
| |
dienen, en blijft den minderen stand niets dan het vuistgevecht over, waarvoor echter elk uit den hoogeren, bij eenige overijling, ligtelijk blootstaat. Is het nu te verwonderen, dat men op middelen is bedacht geweest, om eene mindere ligchaamskracht door meerdere bekwaamheid te vergoeden, en dit tot het leeren dezer kunst heeft aanleiding gegeven? Meer of min wordt ieder Engelschman reeds als knaap hierin geoefend, en met de voornaamste regels dier kunst bekend gemaakt; maar eene volledige toewijding aan die kunst behoort inderdaad onder de zeldzaamheden; en voor dezelve zijn ook misschien alleen in Londen opzettelijke onderwijzers, die dan hunnen roem door openlijke vechtpartijen, die zij van tijd tot tijd geven, zoeken te handhaven of te verwerven. 't Is waar,
dat er onder de hoogere standen van dit volk, dat in 't algemeen op ligchaamskracht zulken grooten prijs stelt, nog menig voorstander dezer woeste kunst, en derzelver openlijke vertooning enkel om gewin, aangetroffen wordt; het zijn echter meestal slechts jonge lieden, die bij hunne overige buitensporigheden zich ook daaraan overgeven; onder mannen van rijpere jaren zijn het enkel zulke, die door door hunne neiging tot het zonderlinge, welke men gewoon is whim te noemen, zich onderscheiden, die tot deelname in deze kwetsing van alle zedelijk gevoel verleid worden. Hoezeer deze vuistgevechten op verre na niet zoo menigvuldig of gezocht zijn, als men veelal zich buitenslands voorstelt, zoo worden zij toch, om de aangevoerde reden, van tijd tot tijd herhaald. De volgende aankondiging vindt men in het dagblad van den 8 Januarij dezes jaars:
‘Er is een belangrijk vuistgevecht op handen tusschen cribb, den eersten vechter in het land, en bell neate, eenen liefhebber der kunst te Bristol. De uitdaging werd geheel onverwacht daardoor te weeg gebragt, dat een vriend dier kunst uit Bristol toevallig in Castle Taverne kwam, waar cribb met tom belcher, zijnen vriend, mede een' beroemden vuistvechter, een glas wijn dronk. De vriend uit Bristol wedde 200 guinjes vóór neate, wanneer cribb tegen hem vechten wilde. De uitdaging werd terstond aangenomen, en er volgde aanstonds eene menigte andere weddenschappen. Neate is een zeer sterk jong mensch. Cribb is tegenwoordig wel een weinig zwaarlijvig; doch zal hierin, door voegzame voorbereiding (training), wel kunnen voorzien worden. Het is reeds omtrent 10 jaren
| |
| |
geleden, dat iemand het waagde, cribb uit te dagen; want zijn laatste gevecht met mollineux had op den 28 September 1811 plaats.’
In den laatstverloopen herfst is eene nieuwe soort van wedrijders te voorschijn gekomen, die veel goedkeuring schijnen te verwerven. Zij ontstond uit de vossenjagt te paard, waarbij het wild in het snelste van zijnen loop, ondanks alle hindernissen, op zijn spoor moet worden achtervolgd. Deze jagt heeft aanleiding gegeven tot een wedrennen, waarbij men op gelijke wijze, niet langs gebaande wegen, maar in eene bepaalde streek, en langs vastgestelde punten, zonder acht te geven op de hindernissen van den weg, den rid vervolgen moet, even als een vogel over alles wegvliegt: en daar de kerktorens meestal de baken zijn, die men ter aanwijzing van den weg opnoemt, zoo heeft men deze soort van wedridden den naam van torenjagt (steeple chase) gegeven. Er hebben vooralsnog slechts weinige dezer halsbrekende ondernemingen plaats gehad; maar het kan niet missen, of ze zullen in de mode komen: want deze is in Engeland de Godin, die meer dan in eenig ander land met eenen ijzeren schepter regeert; en de dagbladen hebben ook niet verzuimd, deze belangrijke gebeurtenissen der wereld op deze wijze mede te deelen:
Uit een Engelsch dagblad van den 11 Dec. 1820. ‘Torenjagt. - Deze nieuwe en hoogstgevaarlijke wedrid is reeds tot een voorwerp der meest geliefkoosde vermaken en der hoogste bewondering van onze jonge vossenjagers geworden. Onlangs had er eene weddenschap van dien aard plaats tusschen Mr. price en Mr. o'connor voor 200 guinjes, die aanleiding tot vele andere weddenschappen gaf. De opgave bestond hierin, om 16 Engelsche mijlen ver, van Mr. chases landgoed, bij Hartfordbridge, naar Mortines in de meestmogelijke regtlijnige rigting te rijden; waarbij men echter het tusschenbeiden gelegen park van den Hertog van wellington niet aandoen, maar om hetzelve heen rijden moest. De weddenschappen stonden voor beide partijen gelijk, en, nadat de getuigen hunne onderscheidene plaatsen ingenomen hadden, gingen de ruiters op weg. Weldra, echter, scheidden zij zich van elkander. Mr. price nam, op zijne voortreffelijke merrie, de rigting op Steekfield, door het moeras van Motley, dat hem zeer ophield, en, na veelvuldige vreesselijke sprongen over heggen, grachten en
| |
| |
muren, weigerde zijne merrie, over eenen 12 voet wijden stroom te springen. Men kon haar volstrekt niet verder krijgen, en zij was voor altijd onbruikbaar geworden. Mr. o'connor nam zijnen weg over Turgis, waar hij, wel is waar, nog meer heggen, grachten en muren overspringen, maar geen moeras over moest. Zijn ruin, hoezeer in snelheid de merrie zijner tegenpartij niet evenarende, weigerde echter niet een' enkelen dier gevaarlijke sprongen, welke hij te dien einde doen moest, en bereikte het doel in den tijd van één uur en tien minuten.’
Uit een dagblad van den 15 Januarij dezes jaars: ‘Torenjagt. - Verleden Maandag had hier zoodanige rid plaats, voor eene weddenschap van 200 guinjes, tusschen Kapitein smith en Mr. everard. De overige weddenschappen stonden als 5, of zelfs wel als 4 tot 6, op Mr. everard's merrie, welke van Arabische afkomst is, tegen den hengst van Mr. smith, die den naam draagt van Acton. De ruimte, welke doorloopen moest worden, was gelegen in Oxfordshire, en in regte lijn omtrent 18 Engelsche mijlen lang. Na de vereischte vaststelling der getuigen, reden de beide ruiters af, maar gingen weldra van elkander; de een passeerde den Teems over de Cavershamsche, de ander over de Sonnerybrug; de een reed over twee zeer steile heuvels, de ander daar omheen. Elk hunner had eene menigte gevaarlijke sprongen over heggen en grachten te doen, om de tusschenbeiden gelegene opgegevene plaatsen te kunnen aandoen. In weerwil echter van den omweg, dien Mr. smith deed, daar hij eenen weg van 22 in stede van 18 mijlen afleide, bereikte hij nogtans 10 minuten vroeger dan zijne partij het doel, en had dien weg in 1 uur en 28 minuten afgelegd.’
Men kan bijna zeggen, dat deze torenjagers, die in hunne onderneming gezondheid en leven op het spel zetten, in zotternije den bespottelijken postmeester van Lismore, van wien wij te voren melding maakten, niets toegeven. Buiten allen twijfel is het echter, dat de tot in het oneindige gewijzigde zucht tot het vreemde en ongehoorde een wezenlijk bestanddeel in het karakter van dit zonderlinge volk uitmaakt, zonder welk bestanddeel hetzelve misschien datgene niet zijn zou, wat het werkelijk is. |
|