Etiquette aan het sterfbedde.
‘Toen de Koning - dus verhaalt eene oude Relation van den dood van lodewijk den XIII - op zijn sterfbedde de laatste Kerkgeregten begeerde, leide hij ook daarbij geene mindere bedachtzaamheid aan den dag, dan bij al de overige bedrijven zijns levens. Zijne Majesteit voorzag, dat eenige der tegenwoordig zijnde Heeren daarover in geschil konden geraken, wie het groote Communielaken (la nappe de Communion) zou vasthouden; dewijl het gebruikelijk was, dat de beide slippen van gezegde laken, digtst bij den Koning, door de twee aanzienlijkste Heeren, de beide andere door twee Koninklijke Aalmoezeniers vastgehouden werden. De Koning had daarom zijnen Grootaalmoezenier, den Bisschop van Meaux, gelast, niet het groote Communielaken, maar slechts een' kleinen doek (un voile) op zijn bedde te spreiden, hetgene Z.M. dan zelf wilde vasthouden. Maar, toen zulks geschieden zou, trad Monsieur, de Broeder des Konings, met den Prins van condé in het vertrek; waarop Z.M., met Hoogstdezelfs gewone tegenwoordigheid van geest, tot den Bisschop van Meaux, toen deze hem, vóór de Communie, het wijwater toediende, zeide: dat hij, dewijl door de komst der beide Prinsen de gevreesde rangtwist was voorgekomen, het groote Communielaken op zijn bedde konde uitspreiden. Dit geschiedde dan ook terstond, en hebben Monsieur de slip ter regter-, de Prins van condé die