Les voor de zoogenaamde grooten der aarde.
De jeugdige Hertog van b... gedroeg zich jegens eenen armen Edelman, een' geboren Gascogner, in het gevoel zijner hooge geboorte en zijns rijkdoms, met beleedigenden overmoed. ‘Niet zoo trotsch, mijn jonge Prins!’ sprak de gehoonde Edelman: ‘Gij schijnt de menschen nog niet te kennen. Geen van hen allen, op welke gij zoo verachtelijk nederziet, of hij heeft twee lakkeijen in zijnen dienst, twee loopers, en twee wachters, die voor hem uitgaan, een' huishofmeester, en een' treffelijken kok!’ - ‘Zulken zijn toch dun gezaaid!’ hernam de jonge Hertog spottende. - ‘Gij bedriegt u zeer,’ antwoordde de Gascogner: ‘ik-zelf behoor tot de zoodanigen. Het is nog de vraag, of gij van uwe talrijke dienaren zoo veel nuts trekt, als ik, sinds vele jaren, van mijne beenen, oogen, ooren, hoofd en maag! De Natuur vormde ons daardoor allen, en elk in het bijzonder, tot groote Heeren. De Fortuin, daarentegen, kweekt slechts slaven; zij ontrooft den mensch het gebruik van vele edele vermogens, en maakt hem afhankelijk van anderen, die ik en mijns gelijken ligtelijk kunnen ontberen.’