het sermoen van den Vicaris-Generaal een uittreksel te leveren, ten einde hetzelve nader te leeren kennen. Waarom er dan niet geheel van gezwegen, althans zoo er geene vrijheid genomen wordt om van den genoemden beoordeelaar te verschillen? Even daarom, waarom die zich zoo spoedde met de bekendmaking van dit stukje, welk voorbeeld nagevolgd worde! Niet van de Redactie der Letteroefeningen, maar van een' Roomschgezinden vriend, kwam deze preek in handen van den berigtgever aangaande dezelve; en tevens vernam hij, dat dit stukje niet alleen vele opspraak en ergernis veroorzaakt had, maar dat men ook, ter liefde voor de onfeilbare Kerk, maatregelen nam, om te beletten, dat het gekocht konde worden. Groot was daarom zijne vreugde, toen hij hetzelve uitvoerig vermeld en aangeprezen zag; en niet wetende, maar wel vermoedende, dat het waar zal zijn, wat hem van die maatregelen verhaald werd; tevens zich bewust, dat elk, dus ook hij, zijnen kring heeft, waarin hij ten beste der goede zaak moet en kan nuttig zijn, maakt hij, zoo veel in hem is, even als zijn voorganger, en, gelijk hij hoopt, zijne navolgers, zoo veel mogelijk de pogingen nutteloos, die dit stukje onttrekken willen aan de aandacht der geloovigen.
Het zij dan zoo, dat de Aartsbisschop van Mechelen den Vicaris-Generaal het preken belet hebbe; de zoogenoemde Godsdienstvriend (VI. No. 4, 5) - maar erger vijand van den Godsdienst is de spotter of de kwaadaardigste bestrijder niet, dan die duisterling - moge, zoo veel hem lust, zich te weer stellen tegen de doorbraak van elken lichtstraal in den stikdonkeren nacht van het Papisme; het zal toch niet gelukken, hetgene gepredikt, gehoord en gedrukt is, buiten werking te stellen. Dat geschreven is, dat is toch geschreven, en daarom sta hier het volgende:
Gij moet weten, dat hier gepredikt wordt: ‘dat God den mensch, om de erfzonde, niet straffen kan; dat alle kinderen, stervende vóór het gebruik der rede, een natuurlijk geluk zullen genieten; dat zij, die tot