zijner behoefte daardoor opgewekt en vermeerderd; er moet voor dat gedeelte der Christenen, die opgebouwd wenschen te worden, nog meer gezorgd worden, dan voor de gezonden in allerlei levensjaren en standen gezorgd is.’ Ten volle beamen wij dit zeggen van een Hoogduitsch tijdschrift, in de voorrede voor deze vertaling van het werkje, waarop het doelt, aangehaald. De vrome geest, waarin het gesteld is voor ‘lijders van onderscheiden aard - zieken, die van tijd tot tijd iets lezen kunnen, en vooral voor degenen, die zieken en zwakken oppassen en dezelven iets voorlezen moeten; ook voor menschen, die vreezen dierbare panden te zullen verliezen, of door den dood verloren hebben,’ (zie de voorrede) verdient dankbare achting, en mag voor de nuttigheid van het boekje ten waarborg verstrekken. De Vertaler zegt, te geven, wat hij vond, en zoo als hij het vond; tot omwerken, waarvan hij, en met regt, zegt, dat men gemakkelijker spreekt, dan dat men er eene goede proeve van geeft, betuigt hij geenen tijd, en ook geene toereikende bekwaamheid, gehad te hebben. Hij is voorts, inzonderheid ten aanzien van de overbrenging der dichtstukjes, bescheiden genoeg. Dat van bl. 43 tot 120 weinig of niets voorkomt dan bijbelteksten, verontschuldigen wij minder met die omstandigheid, dat de Bijbel niet in alle ziekenkamers voorhanden is, (want hij kan het zijn, en waar geene behoefte naar zijnen inhoud is, daar zal men ook dit boeksken niet nahouden) dan met die, dat de keus der lezing dient geleid te worden. Form en inhoud der stukjes zijn menigvuldig; dus is er keus genoeg, naar de behoeften. De hoofdafdeelingen zijn: I. Bijbelsch onderhoud voor kranken en stervenden. II. Eenige plaatsen der H.S., tot onderwijzing en vertroosting van zieken en stervenden. III. Het ziekbed,
eene school van onderwijzing en verbetering. IV. Overdenkingen, gebeden en liederen van eenen kranken. V. De dood.