eenigzins schadeloos te stellen. Uw vriend, daarentegen, is een man des vredes, zachtmoedig als een lam, en ootmoedig boven alles, wat zich noemen laat, ja zoo vol menschenliefde, dat hij zelfs op zijn vermoed stersoed nog hekeldichten ter algemeene verbetering schrijft of vertaalt. Dan, in weerwil van dit alles, les grands esprits se rencontrent, ook in dit opzigt; het is de algemeene strijd tusschen licht en duisternis, tusschen hemel en aarde.
Ondertusschen wil ik het u niet geheel betwisten, dat de spelling toch wel de eigenlijke grond van dien woedenden haat der Letteroefenaren is. Neem maar alleen in aanmerking, dat de man, dien zij, zoo onbeschaamdelijk slaafsch, onzen koning, onzen spelkoning durven noemen, en daarbij voorzeggen, dat hij welhaast Zuid en Noord onder zijnen schepter zal vereenigen, tot de Dissenters onder de Christenen, en dus van nabij tot dien schromelijken aanhang behoort, welke zich, gelijk een gelee d man onlangs aanmerkte, overal heeft weten in te dringen en alles te bederven. Immers, dit is genoeg om te begrijpen, waarom deze Heeren zoo zeer voor zijne zielverdervende, ja lasterlijke leere ijveren, welke, met zoo veel afzigtigs, uit den poel der omwenteling opgeborreld, den Hollandschen stijl en dichttrant, gelijk tot hiertoe, hoe langer zoo dieper zal doen zinken.
Ja waarlijk, is de kerk in gevaar, de taal is het niet minder, en de menigte der ch's en andere verworpene letters mogen ons nog in mond en keel, gelijk de uitgestootene geesten in het zwerk, b ven hangen, geen mensch bijkans, die derzelve eenig ontzag betoont, of waagt ze ten papiere te brengen. Dan, welk regtschapen vaderlander zou dit niet aan het hart gaan? Wie ijst niet voor de geweldige hand der schoolmeesters, in hoogeren en lageren rang, die, als 't ware, de liefelijke heuvelen en dalen onzer zangerige inoedersprake met de plak effenen en plat maken? waardoor wij immers van het liefelijk concert beroofd worden, dat ons voormaals, in eene trekschuit of elders, de verzameling van Amsterdamsche, Leydsche en Utrechtsche burgers somtijds opleverden, bij het aanslaan elk van zijne eigenaardige toonen. Ach! waarom heeft onze Homerus niet al deze verschillende tongvallen, zoo veel mogelijk, in zijne onsterfelijke werken opgenomen en bewaard? Doch misschien gebeurt dit nog wel in een vaderlandsch Heldendicht, of in eene Apotheose van den vlekkeloozen man, door uzelven. Zijne worsteling met zoo vele