| |
P.C. Hoofts Nederlandsche Historien, met Aanteekeningen en Ophelderingen van de Hoogleeraren M. Siegenbeek, te Leyden, A. Simons, te Utrecht, en J.P. van Cappelle, te Amsterdam. Iste Deel. Met Platen. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. 1820. In gr. 8vo. LXIV en 312 Bl. f 4-10-:
De onderneming der op den titel genoemde Hoogleeraren, blijkens de naamlijst der Inteekenaren door velen
| |
| |
begunstigd, zal gewis door veel grooter aantal van beminnaren der Nederlandsche Geschledenis en Letterkunde tevens met dankbaarheid worden toegejuicht; en wij verheugen ons van ganscher harte, en een edele hoogmoed op ons Vaderland en op onzen leestijd verheft zich in ons, bij dit nieuwe bewijs, dat en de Waarheid en de Geleerdheid, zoo ergens, dan in Nederland, gewaardeerd en gehandhaafd worden.
‘Toen hooft’ - zoo begint de Voorrede - ‘zijne Nederlandsche Historien uitgaf, getuigde vondel: “dat hij in gasch Nederland niemand kende, die magtig was, slechts een blad te schrijven, gelijk de Drost dat geheele werk uitvoerde.”’ - Welke lofspraak! maar hare waarheid is gestaafd door vondel's tijdgenoot en nageslacht.
Wie, die de beoefening der Vaderlandsche Geschiedenis den pligt des Nederlanders acht, en een der beste middelen tot verwekking en veredeling der liefde voor het Vaderland, en tot vorming en bewaring van het vaderlandsch karakter, erkent tevens niet de hooge waarde van een klassiek werk, zoo eerwaardig reeds door deszelfs ouderdom, als belangrijk door de waarheid, wier ronde en deftige taal hier allerwegen spreekt?
Intusschen - het ziet er zoo ouderwetsch uit. Zoo vele woorden en zegswijzen zijn zoo veranderd en verouderd. Het karakter van hooft's stijl, deszelfs bondigheid en kracht, maakt hem dikwijls moeijelijk om verstaan te worden, en over het een en ander verspreidde de tijd naderhand een licht, waarvan hij geen gebruik konde maken. Hierom verschijnt nu het werk, zoo als men thans een boekwerk begeert, naar den smaak, echter - en dit behoorde ook zoo - met behoud van den oorspronkelijken tekst, zonder eenige verandering, maar, daarentegen, met toelichtende aanmerkingen, aan den voet der bladzijden, verrijkt. Aan den rand staat de opvolging der bladzijde van de gewone uitgave aangewezen.
Men vindt, in dit Eerste Deel, vooraf, 't Leeven van den weleedelen, gestrengen, grootachtbaaren Heere, pie- | |
| |
ter corneliszoon hooft, Ridder van Sint Michiel, Drossaardt van Muide, Baljuw van Goylandt, en Hooftossicier van Weesp en Weesperkarspel, beschreeven door geeraardt brandt; daarna des Schrijvers Opdragt van zijn werk aan Z.H. frederik henrik, en, eindelijk, de drie eerste Boeken der Nederlandsche Historien sedert de ooverdraght der heerschappije van Kaizar karel den Vijfden op Koning philips zijnen Zoon. Het spreekt van zelf, dat wij het bij de bloote aankondiging hiervan moeten laten berusten, en dat het alleen de nieuwe gedaante is, in welke dit werk te voorschijn komt, die wij beoordeelen mogen.
Het is dan niet zoo zeer om het gemak, dat wij aan zulken gunnen, die geen smaak hebben om die gewigtige folianten te verdragen, welke van de arbeidzaamheid der vroegere Geleerden getuigen; het is niet alleen hierom, dat we ons verblijden, dat nu dit werk niet behoeft te blijven behooren aan de schrijftafels der Geleerden, en daartoe in kleiner, het gewone formaat, meer naar den smaak onzes tijds, verschijnt. o Neen! - ware hier niets anders dan hooft's werk alleen en geheel, wij voor ons zouden het dan zoo wel als den deruiter, en hugo de groot, en Vader cats, in folio nog het liesste hebben. Het een voegt zoo bij het ander. Zoo een ouderwetsche, deftige, of, als het zoo wezen moet, stijve Hollander, in het luchtig gewaad onzer jonge heeren uitgedost, neen, dat staat niet mooi, omdat het weer al te mooi is. En wij twijfelen er wel zeer aan, of zij, die de folianten bestoven in de kas laten staan, alleen omdat het folianten zijn, en zij geene mannen in folio, de lieden wel zijn, die hooft's Nederl. Hist. zullen uitlezen, en beoesenen met lust, alleen omdat het werk in een' anderen vorm voorkomt. Maar nu is het een geheel ander geval. Men ontvangt het treffelijk werk van den Drossaard van Muiden met aanteekeningen van drie mannen, die hunnen stand met de schoonste verdiensten versieren, en wier namen ons reeds waarborgen, dat nu het werk van hooft er niet slechts fraaijer en behagelijker
| |
| |
uitziet, maar te belangrijker is geworden, en er daarom zoo uitziet. En dit is eene nieuwe verdienste van die beroemde mannen, aan welken het zoo goed is toevertrouwd, te voorzien in de behoeften van, en te werken op den geest hunnes tijds.
Van die aanmerkingen zeggen wij nu volgaarne: ze zijn voldoende, niet alle stof tot eigene opmerking wegnemende, en geene moeijelijkheid overlatende: ze vullen het verhaal van hooft aan, of breiden het uit, of verbeteren het, vooral door zulke bijzonderheden, welke, sedert zijnen tijd, uit andere bronnen zijn bekend geworden; en ze vestigen hier en daar de aandacht op het min of meer navolgenswaardige in de taal en voordragt van hooft. Dit was het doel, dat zich de waardige Schrijvers hadden voorgesteld; gewis niet zoo gemakkelijk te bereiken, als het loffelijk bereikt is. Een vertoog over het eigenaardige van den stijl van hooft missen we, omdat de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leyden tot de behandeling dier stof de vaderlandsche Geleerden heeft uitgenoodigd.
Zie hier een paar aanteekeningen ter proeve. Bl. 16, op het woord onnoozel. Dat is onschuldig. Het woord stemt volmaakt overeen met het Latijnsche innoxius (in het Fransch innocent), en is, gelijk dit uit in en noxius van nocere, uit on en noozel van het oude noozen, schaden, zamengesteld. - Bl. 29. Beron voor berende. Het woord rennen, dat bij ons altijd gelijkvloeijend is, werd in vroegeren tijd meermalen ongelijkvloeijend gebruikt. Hetzelfde geldt omtrent meer andere woorden, gelijk daarentegen verscheidene woorden, die wij thans altijd ongelijkvloeijend bezigen, bij vroegere Schrijvers niet zelden gelijkvloeijend voorkomen; zoo vindt men, b.v., bij hen dikwerf kwol, gekwollen, voor kwelde, gekweld, van kwellen, maar integendeel schendde, geschend, beweegde, beweegd, voor schond, geschonden, bewoog, bewogen enz. - Van een' anderen aard is de aant. bl. 62. Die van State nieuwelijx door den Koning opgerecht. Men zou uit deze woorden opmaken, dat er
| |
| |
onder de regering van Keizer karel geen Raad van State bestond. Doch het tegendeel blijkt uit de stellige getuigenis der Geschiedschrijvers van dien tijd, die uitdrukkelijk van drie Raden, door karel ingesteld, gewag maken. Zie onder anderen nicol. burgundii Historia Belgica, L. I. p. 7, 8, en p. 30, op welke laatste plaats hij zegt, dat philips aan den Raad van State zijn oud gezag teruggaf. Verg. ook wagenaar, Vad. Hist. Vde D. bl. 22.
Laat dit onzen Lezeren genoeg zijn, om hen met dit werk, en ons oordeel over hetzelve, bekend te maken. Alleen moeten wij niet vergeten, dat, behalve met het borstbeeld van hooft, op het titelblad, dit Eerste Deel versierd is met twee platen, de eene de overdragt der Nederlanden door karel, leunende op willem I, de andere het Verbond der Edelen voorstellende. Naar waarheid zeggen wij, dat deze, hoezeer geene volstrekte behoefte, het boek versieren. De gravure, echter, kon zuiverder en krachtiger zijn: de Heer marcus kan het beter.
Hartelijk dankt Recensent de verdienstelijke Hoogleeraren voor dit uitnemend boekwerk. Zij mogen ervaren, dat ze den lust van velen tot de lezing en herlezing van hooft's werken, en van 's Lands roemrijke en doorluchtige Historie, opgewekt en bevorderd hebben! Hoe veel goeds en groots zouden ze dan, in de gevolgen, gesticht hebben! |
|