Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820
(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 775]
| |
Niet, dat ik op het vreemde smaal;
'k Laat alles in zijn waarde;
Maar 'k zeg, voor mij is Hollands taal
De schoonste taal op aarde.
En roept dan elk, die haar verstaat,
Niet met mij uit, volmondig:
‘Ja, Nederlanders! inderdaad
Uw taal is rijk en bondig.’
Het strekke aan andren tot vermaak,
Naar vreemden klank te luistren;
Een hartig woord, in Hollands spraak,
Weet mij het meest te kluistren.
Knielt, Britten! voor uw dichters neêr,
Roemt op hun meesterstukken;
Ik zeg voor mij, niets kan mij meer
Dan Vondels zang verrukken.
Verhef, o Frankrijk! vrij uw stem,
En wil uw taal bekroonen;
Zij mist de kracht, zij mist de klem
Der taal van Batoos zonen.
Roemt, Duitschers! op uw woordenpraal,
Uw werken en gedichten;
Maar zegt het niet, dat Hollands taal
Voor uwe taal moet zwichten.
Zijn dan alleen uw dichters groot?
Dient slechts uw taal geprezen?
Hebt gij dan Bellamy, of Poot,
Of Helmers nooit gelezen?
Van hier, die snood de taal miskent,
Die hij het eerst mogt hooren!
Mij zal, tot aan mijn levensend,
Het Hollandsch steeds bekoren.
Wanneer 't gezellige vermaak
Mij 't meest genot kan geven,
Dan moet der Nederlandren spraak
Op aller lippen zweven.
| |
[pagina 776]
| |
En waar de zang mij roert en treft,
't Is, als er, onbedwongen,
Een lied, dat hart en ziel verheft,
In 't Hollandsch wordt gezongen.
En als ik 't aangebeên geslacht
In deze taal mag hooren,
Dan klinkt geen taal zoo schoon en zacht,
Zoo lieflijk mij in de ooren.
En als ik, needrig, zonder praal,
Tot God verhef mijn bede,
Dan doe ik 't liefst in Hollands taal,
En 't Hollandsch hart bidt mede.
De taal van Neêrlands vrijen grond
Schijnt als een vlam in 't duister;
Hoe meer men deze taal doorgrond',
Te sterker wordt haar luister.
Het Hollandsch harte neemt zij in;
Zij is voor elk berekend;
Geen zaak, waarvan zij niet den zin,
Den juisten zin beteekent.
Haar spreuken, kort, maar vol van kracht,
Zijn nooit genoeg te prijzen;
Zij zullen elk, die haar betracht,
Den weg door 't leven wijzen.
De taal en 't hart zijn onverdeeld
Aan Flevoos achtbre boorden;
En hij, die vreemde zeden steelt,
Zie om naar vreemde woorden!
Bloei, dierbre taal! bloei dan altijd,
En schraag der vaadren zeden;
In 't Hollandsch hart, u toegewijd,
Wordt ge eeuwig aangebeden.
Daar schijnt ge altoos in volle praal,
Daar kent men regt uw waarde;
Voor 't Hollandsch hart is Hollands taal
De schoonste taal op aarde.
theods. johs. kerkhoven.
|
|