Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820
(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 689]
| |
Mengelwerk.Proeve eener beschouwing van den tachtigjarigen oorlog tegen Spanje, en deszelfs voordeeligen invloed op den koophandel onzer tegenwoordige noordelijke provinciën.
| |
[pagina 690]
| |
gehandhaafd te zien door voorbeelden van oudere en latere volken, van den vroegsten tijd der Grieken aan, tot op de eeuw, die wij beleven; maar hoe veel meer belangrijk, troostvol en verblijdend moet niet die opmerking zijn, daar wij gelegenheid hebben, dezelve door de geschiedenis van ons vaderland bevestigd te zien, in een tijdsgewricht, aan datgene, hetwelk wij zelve beleefden, in vele opzigten niet ongelijk! Niet moeijelijk zoude het zijn, een uitnemend tafereel te malen van den voordeeligen invloed, welken de strijd, dien eenmaal onze voorouders tegen het magtige Spanje streden, gehad heeft, ook op de wetenschappen, de zeden en het gezellige leven van de bewoners dezer gewesten. Maar beschouwen wij, dit daarlatende, voor het tegenwoordige alleen de heerlijke vruchten, welke derzelver koophandel daaruit wegdroeg, en herinneren wij ons daartoe vooraf den toestand van den koophandel in de noordelijke provinciën van ons tegenwoordig koningrijk vóór den tachtigjarigen oorlog, om vervolgens den voordeeligen invloed te overwegen, welken die oorlog en de afzwering van het Spaansche juk op den koophandel in ons vaderland gehad hebben. I. De Nederlanden, bijkans in het midden der kustlanden van Europa gelegen, aan den uitloop van drie groote breede stroomen, aan eene vischrijke zee, die geene buitengewone beletselen voor de zeevaart oplevert, maar menigen inham tot eene geschikte haven of landingsplaats vormt, - de Nederlanden boden den bewoners dezer gewesten, van de vroegste tijden aan, de schoonste gelegenheid tot uitoefening des koophandels aan. Geen wonder, dat deze zich vroegtijdig gewenden aan de wisselvalligheden van lucht en water, ten einde van dit aanbod der milde natuur in allen deele gebruik te maken. Reeds in den tijd, toen deze landen door de Romeinen werden overheerscht, daalde de geest des handels, nog naauwelijks merkbaar, op dezelve neêr: het waren de Romeinsche benden, die, onder verschillende elkan- | |
[pagina 691]
| |
der opvolgende legerhoofden, hier de eerste gelegenheid gaven tot vertier van - mondbehoeften; en Romeinsche kooplieden, die zich, daardoor met eenig uitzigt op winst gevleid, hieromstreeks nederzetten, schijnen de eerste geweest te zijn, welke hier eenen geregelden koophandel drevenGa naar voetnoot(*). Reeds in den tijd, toen de Romeinen en de Franken elkander het gebied over deze landen betwistten, maakte het gebrek aan genoegzame granen, tot onderhoud der talrijke legerscharen, het noodzakelijk, om dezelve uit het naburige Brittannië in te voeren; ook schijnen toen reeds, op verschillende plaatsen, openbare markten te zijn gehoudenGa naar voetnoot(†). Toen karel de groote ook over de Nederlanden den schepter voerde, waren reeds Duurstede en Tiel als handeldrijvende plaatsen bekend; ook is het eerste handelsverdrag met Engeland in den tijd van dien vorst geteekendGa naar voetnoot(§). Niet alleen granen, maar ook wol, tot verdere verwerking in Nederlandsche plaatsen, benevens goud en zilver tot muntspeciën, waren de voornaamste waren, die, van toen aan, uit dien naastbij gelegenen overzeeschen staat werden ingevoerd. De geschiedenis meldt ons, dat, in 1274, de uitvoer van wol uit Engeland werd verboden; maar dat de Engelschen, door Zeeuwsche kapers gewelddadig daartoe genoodzaakt, reeds in het volgende jaar dien uitvoer wederom toelietenGa naar voetnoot(**). - Ondertusschen had de scheppende handelgeest meerdere plaatsen uit het niet tot vrij aanzienlijke steden opgevoerd, onder welke Dordrecht eenen voornamen, zoo niet den allerhoogsten, rang bekleedde. Men leest van het jaar 1285, dat toen aldaar in wijn, granen, zout, ijzer, lakens en andere waren werd gehandeld, en, wat vooral in aanmerking moet komen, dat het de stapelplaats was der | |
[pagina 692]
| |
Engelsche wol, en in 1299 ook van andere waren het stapelregt verkreegGa naar voetnoot(*). In het jaar 1295 wordt het eerst melding gemaakt van de haringvisscherij, die wondervolle, onuitputtelijke bron van rijkdom voor Nederland, welke door de onwaardeerbare uitvinding van het kaken, in het laatst der veertiende eeuw, zoo aanmerkelijk werd uitgebreid, dat, reeds omstreeks het jaar 1416, als een nieuw werktuig om uit dezelve toch rijkelijk te putten, het varen met haringbuizen in zwang geraakteGa naar voetnoot(†). In dezen tijd had Europa's staatkundige toestand, ten gevolge der kruistogten, (gewrochten der uiterste barbaarschheid, maar gezegend in de gevolgen) eenen geweldigen schok ondergaan. Het waren inzonderheid de volken van Italië, die, daardoor uit hunne werkelooze sluimering gewekt, de voortbrengselen der zuidelijke gewesten, door koophandel, aan de bewoners der noordelijkste landen van Europa begonnen mede te deelen, en ook deze daardoor, als ware het, met den geest des handels bezielden. Van dezen tijd, van het laatst der dertiende eeuw, dagteekent zich dan ook de handel tusschen ons vaderland en de bewoners der kusten van de Oostzee. Hout, ijzer, bier en granen werden, hetzij met Hollandsche of Zeeuwsche, hetzij met Hamburgsche of Oostersche schepen, van daar herwaarts gebragt, en tegen Hollandsche manufakturen ingeruild; terwijl onze Hollanders die noordsche waren verder naar Overijssel voerden, of wel dezelve in Vlaanderen tegen voortbrengselen der zuidelijke streken, welke aldaar door de handeldrijvende Italianen werden aangebragt, verruildenGa naar voetnoot(§). - Hoe meer ondertusschen de handel werd uitgebreid, des te meer zag men ook, aan hoe veel bezwaren dezelve onderhevig was, in eenen tijd, toen | |
[pagina 693]
| |
van regt en geregtigheid en goede trouw de namen zelfs naauwelijks werden gehoord; toen eigenbelang, meer dan immer, de algemeene drijfveêr der menschelijke daden was; toen lieden, die zich ridders noemden en voorgaven ter bescherming der onschuld het zwaard aan te gorden, straffeloos allerwegen gewapende benden uitzonden, om te rooven, te plunderen, te branden; toen woeste zeeschuimers onbeteugeld de wateren doorkruisten, om den eerlijken handelaar de vruchten van deszelfs noeste vlijt te ontnemen. Het was dan daarom, dat zich, reeds sedert het einde der twaalfde eeuw, meer dan ééne vereeniging hadden gevormd van handeldrijvende plaatsen, met oogmerk, om gezamenderhand perk te stellen aan oneerlijkheid en trouwelooze daden, en om zich, zoo veel mogelijk, tegen de rooftogten der ridders en de zeeschuimerijen te beveiligen, en alzoo den handel eenen ongestoorden bloei te verschaffen. Tot zulk een oogmerk verbonden zich ook, in het jaar 1418, te Lubeck, een aantal van zes en veertig, meest Noord-Duitsche, steden, onder welke wij Dordrecht, Haarlem, Amsterdam, Nijmegen, Zutphen, Harderwijk, Deventer, Kampen en Zwol vinden genoemd, en sloten de beroemde HanzeGa naar voetnoot(*). Van nu aan werd de zetel des handels onder onze voorouders hoe langer hoe meer bevestigd; in het bijzonder werd die op de noordsche rijken met steeds toenemenden bloei gedreven. Toen omstreeks het midden der veertiende eeuw verscheidene Hollandsche en Vriesche steden den Zweedschen koning albrecht in het bezit van den troon gehandhaafd hadden, verleende die monarch aan de stad Amsterdam het voorregt, om in Zweden zelf eene soort van volkplanting en handels vereeniging te hebben, en begunstigde die met bijzondere voorregtenGa naar voetnoot(†). Een oor- | |
[pagina 694]
| |
log, tusschen den koning van Denemarken en eenige tot de Hanze behoorende steden aan de Oostzee ontstaan, gaf insgelijks den Hollanderen en Zeeuwen aanleiding, om, in dit troebel water visschende, hunnen handel meer dan te voren naar die zijde uit te breidenGa naar voetnoot(*): zij bragten nu zelve zout en wijn uit Frankrijk, zijde en andere waren der heete landen uit Vlaanderen, of ook uit het Spaansche schiereiland zelf, lakenen en andere gewerkte stoffen uit Engeland, die veelal hier geverfd werden, met eigene schepen, naar verschillende noordsche of oostersche havens. Zelfs verscheidene oorlogen, de eene zwaarder en langduriger dan de andere, welke van tijd tot tijd tusschen de Hollandsche en Zeeuwsche ter eene en de Duitsche Hanze- steden ter andere zijde ontstonden, hoe veel opofferingen van goed en bloed dezelve ook vereischten, deden dien handel wel gedurende eenen korten tijd verslappen, maar slechts om naderhand met te grooteren voorspoed hervat te worden; zoodat Amsterdam alleen, vóór het einde der vijftiende eeuw, met twee honderd koopvaardijschepen handel dreef; terwijl onze landgenooten, in de zestiende eeuw, genoegzaam alleen meester waren van de toen vooral allerbelangrijkste vaart op de Oostzeesche havensGa naar voetnoot(†). - Ook Engeland begon, reeds in dezen tijd, den Nederlandschen naam te ontzien: een verbod van invoer van gewerkte stoffen in dat rijk werd spoedig ten onzen voordeele weêr ingetrokken; en verschillende verdragen, met de Engelschen gesloten, in het bijzonder dat van 1496, verzekerden aan den Hollandschen koophandel menig voorregt van groote waardeGa naar voetnoot(§). Ja, in Londen zelf bestond, ten nadeele van den Engelschen handel, eene maatschappij van Nederlandsche kooplieden, welke, hoewel, om deze reden, in 1552 vernie- | |
[pagina 695]
| |
tigd zijnde, slechts twee jaren daarna, ter gunste van onzen toenmaligen beheerscher, filips, die de hand der Engelsche koningin maria had verworven, hersteld en met vele voorregten beschonken werdGa naar voetnoot(*). Zoo zien wij dan, dat de Nederlandsche koophandel, reeds vóór den tachtigjarigen oorlog, aanmerkelijke voortgangen had gemaakt; wij zien Nederland, in dien tijd, eene aanzienlijke plaats beslaan onder de handeldrijvende volken van Europa; de Oostzee ziet bestendig den Nederlandschen wimpel waaijen; de Zweden zelve hebben, in hun eigen land, de banier des Amstels helpen planten; Engeland ziet zijn eigen belang aan dat der Nederlandsche kooplieden dienstbaar; Engeland ziet het, en durft zich niet verzetten; Frankrijk haast zich, de voorregten van den Nederlandschen handel nog te vermeerderen; Spanje zelfs en Portugal verheugen zich, Hollandsche en Zeeuwsche kielen te zien naderen; ja, van Europa's zuidelijkst gedeelte, tot in het kille noorden, wordt de Hollandsche trouw gekend, ontzien en geëerdGa naar voetnoot(†). Maar hoe groot was het veld, dat voor den Nederlandschen handelgeest nog te bebouwen overig bleef; hoe vele en hoe groot waren de zeeën, nog door geene Nederlandsche kiel gekliefd; hoe menigvuldig de havens, die de Nederlandsche vlag nog niet hadden zien waaijen! Met de vreemde werelddeelen naauwelijks bij name bekend, vergenoegde men zich hier, met derzelver voortbrengselen uit de tweede of derde handGa naar voetnoot(§) te ontvangen; de nieuwe Italiaansche gemeenebesten, Genua, Pisa en Venetië, overtroffen ons verreweg in uitgebreidheid van handel, in sterkte van zeemagt, in rijkdom; en zelfs dit, in dien tijd, voor de koopvaart meest belangrijk gedeelte van Europa, de kusten der | |
[pagina 696]
| |
Middellandsche zee, werd nog schaars door Hollanders of Zeeuwen bezochtGa naar voetnoot(*). II. Zoodanig was nagenoeg de toestand van den Nederlandschen handel, toen onze voorouders genoodzaakt waren, tegen de ongehoordste dwingelandij de wapenen op te vatten, en, in eenen tachtigjarigen krijg, hunne vrijheid, hunne regten, hunnen godsdienst, hunne bezittingen te verdedigen; toen zij, hoe klein in getal, hoe zwak van krachten, bijna eene eeuw lang, grootstendeels op eigenen bodem, den verwoedsten, den kostbaarsten krijg moesten volhouden tegen den alleenheerscher, wien een groot gedeelte van Europa gehoorzaamde, wien al de schatten der nieuwe wereld ten dienste stonden, wiens wapenen door hebzucht en gouddorst bestuurd, door dweepzucht en onverzoenbare wraak gescherpt waren. Vreemd, ja onmogelijk schijnt het den oppervlakkigen beschouwer, dat zulk een oorlog den ontluikenden handel onzer landgenooten heeft kunnen bevoordeelen, denzelven niet veeleer geheel heeft vernietigd; - maar laat ons aan de leiding der geschiedenis ons oordeel onderwerpen, en wij zullen bevinden, dat de oorlog tegen Spanje en de afzwering van het Spaansche juk niet alleen aan de bestaande handelsbetrekkingen onzer landgenooten geenen aanmerkelijken hinder hebben toegebragt, maar dat zij aan dezelve veeleer nieuwe hulpmiddelen en gelegenheid hebben verschaft, om hunnen handel tot grootere hoogte op te voeren; ja dat zij dezelve genoodzaakt hebben, hunnen handel allerwegen uit te breiden. 1. Ik zeg, vooreerst, de oorlog tegen Spanje en de afzwering van het Spaansche juk hebben aan de bestaande handelsbetrekkingen onzer landgenooten geenen aanmerkelijken hinder toegebragt. - In de eerste meest beslissende oogenblikken, toen onze voorouders even den vrijheidsstanderd hadden geplant en vele onzer steden nog in de magt der Spaanschen waren, mogt de han- | |
[pagina 697]
| |
del, in het bijzonder die op Engeland, eenige belemmering ondervinden, en onzen kooplieden het verlies van meer dan twintig tonnen gouds worden berokkendGa naar voetnoot(*); nadat weldra de Spaansche magt het grootste gedeelte onzer noordelijke provinciën had moeten ruimen, ging onze handel, bijna even gelijk te voren, zijnen gang. De verschillen zelfs, gedurende den oorlog, met Engeland voorgevallen, over den lakenhandel en de haringvisscherijGa naar voetnoot(†), getuigen, van hoe veel gewigts ook toen die handeltakken waren. De herhaalde twisten met den koning van Denemarken over het verhoogen der Sontsche tollen, niet geheel vereffend, dan nadat onze staten, door eene magtige vloot, hun regt hadden weten te handhavenGa naar voetnoot(§), zouden reeds genoegzaam bewijzen, dat de handel op de Oostzee toen niet minder belangrijk was dan te voren, zoo niet tevens de geschiedenis meldde, dat in 1587 meer dan 600 Hollandsche en Zeeuwsche schepen in de Sont voor anker lagen, en dat jaarlijks vloten van 200 à 300 zeilen van hier naar de Oostzee stevendenGa naar voetnoot(**). Ja, tot in den jare 1599 stond de handel op de Spaansche Nederlanden open, en werd zelfs die op Spanje en Portugal, met niet minder voordeels dan te voren, gedreven, tot 1580, bij oogluiking, zelfs door onze eigene schepen; vervolgens mogten deze niet verder dan Engeland, of de uiterste grenzen van Frankrijk, varen; men nam dáár toen van anderen goud en zilver en andere Spaansche en Indiaansche voortbrengselen over, verzendende weder, onder vreemde namen, de medegebragte Nederlandsche, | |
[pagina 698]
| |
Noordsche en Oostzeesche waren naar de Spaansche kustenGa naar voetnoot(*). 2. Zoo werd dan, door den oorlog tegen Spanje en de afzwering van het Spaansche juk, aan onze bestaande handelsbetrekkingen geen aanmerkelijke hinder toegebragt. Maar ik zeide ook, ten tweede, dat onze landgenooten er nieuwe hulpmiddelen en gelegenheid in vonden, om hunnen handel tot grootere hoogte op te voeren; want de oorlog verbeterde hunne zeemagt, en vermeerderde hier het getal van lieden, in kennis en kunstvlijt en rijkdom uitmuntende. - In de scheepsbouwkunst waren de Spanjaarden, en ook de Engelschen, ons verre vooruit; onze schepen, die in Spanje beslagen waren, rekende men de beste van de vlootGa naar voetnoot(†). Zouden zich dus onze landgenooten op zee met de Spaanschen durven meten, dan moest vooraf hun scheepsbouw worden verbeterd, dan moesten zij ook hierin uitheemsche hulp leeren ontberen. Hoe zeer moest ook de oorlog ter zee tegen het geoefende Spanje, vaak met nog onbeproefde omstandigheden en ongekende gevaren vergezeld, van de strooperijen der Watergeuzen aan, tot op de togten van piet hein en tromp, de kennis der onzen, in alles, wat de zeevaart betreft, hebben doen toenemen! En welk een heerlijk hulpmiddel bood dan, in de verbetering der zeemagt, de oorlog tegen Spanje onzen landgenooten aan, om hunnen handel tot grootere hoogte op te voeren! - Niet minder, dan de handel de bescherming der zeevaart behoeft, moet hij ook door rijkdom en kunstvlijt voedsel ontvangen; en ook dit ontving de Nederlandsche handel, door den oorlog tegen Spanje. Sedert eeuwen was, gelijk reeds is aangemerkt, Vlaanderen eene algemeene stapelplaats; dáár werden wol uit Engeland, laken en linnen uit Holland, | |
[pagina 699]
| |
hout en ijzer en koper uit het Noorden, specerijen en gewerkte stoffen uit Italië en Indië aangevoerd en tegen elkander ingewisseld, om van daar door gansch Europa verspreid te wordenGa naar voetnoot(*), welke aanzienlijke handel de Vlamingen weldra, in kennis, in kunstvlijt en rijkdom, alle andere volken deed overtreffenGa naar voetnoot(†). Maar toen nu hun gewest weêr in de magt van Spanje geraakte; toen in het bijzonder de stad Antwerpen, zoo voordeelig voor den handel gelegen en door denzelven tot zoo groote rijkdommen opgevoerdGa naar voetnoot(§), in het jaar 1585 voor de Spaansche wapenen had moeten zwichten, toen werden de onroomschen, onder wier aantal zich de nijverste en meestvermogende ingezetenen bevonden, door de uitoefening der strenge plakkaten, genoodzaakt, naar de vrije Nederlanden de wijk te nemen, waar zij zich vooral te Amsterdam vestigden, en hunne kennis, hunne ervarenheid in koophandel en zeevaart, hunne nijverheid en kunstvlijt, hunne rijkdommen overbragten, en, meer dan ooit te voren, den koophandel hielpen bloeijenGa naar voetnoot(**). | |
[pagina 700]
| |
3. Nog meer zal de waarheid onzer stelling blijken, wanneer wij, in de derde plaats, overwegen, hoe de tachtigjarige oorlog en de afzwering van het Spaansche juk onze landgenooten zelfs genoodzaakt hebben, om hunnen handel allerwegen uit te breiden. - Tot in het laatst der vijftiende eeuw waren het, gelijk wij reeds zagen, de Italianen, vooral die van het handeldrijvende Venetië, welke ons de voortbrengselen van het vruchtbare Indië verschaften; zij verkregen dezelve, over de Middellandsche zee, uit het Egyptische of Turksche gebied. Doch nadat, in 1498, de Portugezen het voorgebergte der Goede Hoop voorbijgestevend waren, en ook, in 1520, den Spanjaarden de straat van Magellaan was bekend geworden, waardoor deze beide volken zich in het bezit gesteld zagen van de vaart en den handel op het vaderland der specerijen, moesten zich ook onze landgenooten, voornamelijk in Portugal, van dezelve voorzienGa naar voetnoot(*). Deze handel, bij ons werelddeel bepaald, gaf hun genoegzame winsten, en, zich met dezelve vergenoegende, dachten zij aan geene meer uitgebreide ondernemingenGa naar voetnoot(†). Maar toen nu hunne vaart op het Spaansche schiereiland werd belemmerd, of ten laatste geheel belet, wat bleef hun toen overig, dan om zelve den weg naar Indië te zoeken? Verschillende redenen bewogen hen, vooreerst eenen togt derwaarts door het noordoosten te beproeven. Deze werd ook in het jaar 1594 ondernomen, en in de beide volgende jaren herhaald; telkens even vruchteloos, wat de hoofdzaak betreft; maar de namen van jan huigen van linschoten, van willem barendsen, van ja- | |
[pagina 701]
| |
cob van heemskerk, en van andere bevelhebbers op deze togten, zullen immer in zegenend aandenken blijven, als die tallooze onbekende gevaren van koude en ijs en ziekten en wilde dieren, onder eene allerongunstigste luchtstreek, onvermoeid bestreden, tot redding van hunne verdrukte medeburgers. Schoon geenen weg naar Indië vindende, gaven zij nogtans gelegenheid tot aanmerkelijke uitbreiding van den handel op Muskovië; terwijl zij vooral aan de aardrijks- en zeevaartkunde, in het algemeen, aanzienlijke diensten bewezenGa naar voetnoot(*). - Maar reeds eer men zich geheel van het onmogelijke van eenen togt door het noorden naar Oostindië had overtuigd, werd kornelis houtman, door eene maatschappij van Amsterdamsche kooplieden, met vier schepen, langs de kaap de Goede Hoop, derwaarts gezonden. Door den tegenstand der Portugezen, bragt deze eerste uitrusting der maatschappij slechts geringe winsten aan; maar veel beter slaagden de herhaalde togten, naderhand, voor rekening van verschillende vereenigingen van kooplieden, ondernomen, onder anderen door jacob van neck, wolphert harmsen, pieter both, joris van spilbergen en olivier van noord; de laatstgenoemde was de eerste der Nederlanders, die de straat van Magellaan bezeilde, en in 1601 den togt rondom de aarde volbragt; allen zagen hun beleid, hunnen moed, hunne menschlievendheid, ook jegens onbeschaafde volken, beloond, door de voordeelige verbindtenissen, die het hun gelukte met Indiaansche vorsten te sluiten; door de rijke ladingen, die zij onze havens binnenvoerden; door de dikwijls nog rijkere prijzen, op de Spanjaarden en Portugezen veroverd; door de welvaart, die zij hun vaderland deden toestroomen; door den | |
[pagina 702]
| |
luister, tot welken zij den handel der vereenigde Nederlanden verhievenGa naar voetnoot(*). Onder dat alles scheen het gestarnte des voorspoeds voor onze handelaren weldra te zullen tanen, doordien de verschillende handelsvereenigingen elkander meermalen, in Indië, voor een gedeelte, de winst van den inkoop, en hier die van den verkoop benamen, en buiten staat waren, om ieder afzonderlijk haren handel naar eisch te beschermen tegen Europesche en Indiaansche vijandelijkheden. Het was hierom, dat dezelve alle zich, in den jare 1602, vereenigden, en de Nederlandsche Oostindische Maatschappij vormden, om, voor algemeene rekening, den zoo belangrijken handel voort te zetten, en denzelven, in naam der hooge landsregering, alle mogelijk aanzien en bescherming te verschaffenGa naar voetnoot(†). Hoe deze maatschappij, van dien tijd aan, jaar op jaar, hare schepen uitzond en rijk beladen zag terugkeeren; hoe zij, terwijl het oorlogsvuur ook in Europa nog hevig woedde, door hare oorlogsvaartuigen, door haar krijgsvolk, maar vooral door den moed en het beleid harer gezagvoerders, ten koste van den Spanjaard en Portugees, aanzienlijke bezittingen in Indië verwierf, en, ten teeken harer zegepraal, uit de puinhoopen van het vijandelijke Jakatra, de wereldstad Batavia, als den onwankelbaren zetel harer magt, deed verrijzen, van waar zij bestendig, door den uitgebreidsten handel, Indië en Europa op het naauwst vereenigd hield, en alom rijkdom en overvloed verspreiddeGa naar voetnoot(§): dit alles is in het algemeen genoeg bekend, en in bijzonderheden veel te rijk voor ons kort bestek. - Nog meer noodzaakte de oorlog onze landgenooten, hunnen koophandel uit te | |
[pagina 703]
| |
breiden. Door de rijkdommen van het, eene eeuw vroeger, ontdekte Amerika bekoord, hadden de Spanjaarden, naar hunne wreedheid, zich, ook daar, door stroomen van menschenbloed tot de voldoening van hunnen gouddorst den weg gebaand. Deze onuitputtelijke bron van hulpmiddelen tot het voeren van den krijg voor hen ten minste gedeeltelijk te stoppen, scheen onzen landgenooten bovenal noodzakelijkGa naar voetnoot(*); en alzoo kwam, in den jare 1621, de Nederlandsche Westindische Maatschappij tot stand, die, op het voetspoor van die van het oostelijk Indië, door veroveringen en voordeelige verbindtenissen, haren aanzienlijken handel bevestigdeGa naar voetnoot(†). Zoo hebben dan de tachtigjarige oorlog en de afzwering van het Spaansche juk aan de bestaande handelsbetrekkingen onzer landgenooten geenen aanmerkelijken hinder toegebragt, maar derzelve veeleer nieuwe hulpmiddelen en gelegenheid verschaft, om hunnen handel tot grootere hoogte op te voeren; ja, zij hebben dezelve genoodzaakt, om hunnen handel naar het noorden en zuiden, naar het oosten en westen uit te breiden. En met welk een voorbeeldeloos, bijna ongeloofelijk, voordeel zagen onze landgenooten, gedurende dat tijdvak, hunnen handel gezegend! Gij weet het: terwijl het oorlogsvuur nog in onze nabijheid woedde, terwijl het gekletter der wapenen tot in het binnenste onzes vaderlands weêrgalmde en verbazende schatten door den krijg werden verslonden, toen nog vermogt men, om van andere plaatsen niet te gewagen, de stad Amsterdam tot driemalen toe uit te leggenGa naar voetnoot(§), toen nog behoefde men geene kosten te sparen, om binnenlandsche zeeën droog te malen en te bedijkenGa naar voetnoot(**), en | |
[pagina 704]
| |
vele andere werken tot stand te brengen, die door de nakomelingschap van alle eeuwen met bewondering zullen worden aangestaard, en alle te zamen zoo vele getuigen zijn van de waarheid onzer stelling, dat de oorlog tegen Spanje en de afzwering van het Spaansche juk op onzen koophandel eenen voordeeligen invloed hadden. |
|