Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820
(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 333]
| |
zoo wèl, dat hij niet aarzelde tot hen zijne toevlugt te nemen, ofschoon hij Roomschgezind, veroordeeld en vervolgd was. Een boer uit Toberargue, in het landschap Anduze, met name perrier, hoezeer slechts een daglooner en van zijner handen arbeid moetende leven, nam hem in zijne hut op. Men vroeg niet eens naar den naam des mans; zoo zeer had de druk der tijden de menschen gewend, vervolgden en hulpbehoeftigen te zien. Men maakte afspraak, dat de Generaal zich verkleeden, en voor eenen neef van perrier doorgaan zou. Op deze wijze leefde hij verscheidene maanden in Toberargue, evenwel niet zonder angst en bekommering, daar de gewapende patrouilles dikwijls onverwacht, vooral bij Protestanten, strenge huiszoeking deden. In die gevallen moest dan gilly dikwerf midden in den nacht en half gekleed vlugten, om zich in het veld, in een bosch of achter struiken te verschuilen, totdat het gevaar voorbij was. De Generaal ondervond het pijnlijke van dezen toestand zeer, en beklaagde zich daarover nu en dan. Dit mogt dan ook eens het geval geweest zijn, toen perrier uit het naburige stadje Anduze terugkwam; althans deze merkte, waarschijnlijk om zijnen gast te troosten, aan: ‘Gij hebt nog geene reden om u te beklagen, en zijt, in vergelijking dier ongelukkigen, op wier hoofd ik heden, als op koopwaren, prijs hoorde stellen, nog gelukkig: op den predikant brière 2400 fr., op den gewezen' Maire bresse 2400 fr., op den Generaal gilly 10,000 fr.’ - ‘Wat!’ riep deze geheel verbaasd. - ‘Nu ja, 10,000 fr.,’ herhaalde perrier nog eens. Men stelle zich de gewaarwording des Generaals bij deze woorden voor! Hij trachtte nogtans zijne aandoeningen te verbergen, en dacht op eene list, waardoor hij zijnen goeden gastheer, dien hij evenwel niet volkomen vertrouwde, best zou kunnen misleiden. Zich eene poos bezonnen hebbende, sprak hij: ‘Ik ben deze leefwijze moede, en wil een einde daaraan maken. Hoor eens! gij zijt arm, en zult verheugd zijn, geld te kunnen winnen. Ik ken den Generaal gilly; ik weet, waar hij zich schuil houdt; wij zullen hem verraden; ik begeer daarvoor niets meer dan mijne vrijheid, en gij kunt de 10,000 francs voor u behouden.’ Op deze woorden bleef perrier sprakeloos en als versteend staan; doch zijn zoon, een jongman van 27 jaren, en te voren in het 47ste Regement van Linie gediend heb- | |
[pagina 334]
| |
bende, die tot hier toe, zonder eenige schijnbare belangstelling in dit gesprek, bij het vuur gezeten had, sprong op, trad voor den Generaal, en zeide op een' dreigenden toon: ‘Mijnheer! tot hier toe hielden wij u voor een eerlijk man; maar zijt gij een dier schandelijke verklikkers, die hunne medemenschen in het onheil storten, daar is de deur; maak, dat gij spoedig daaruit, komt; anders werp ik u het venster uit.’ Gilly wilde niet gaan, maar zich nader verklaren. Doch het baatte niet; de soldaat pakte hem aan, zoodat de Generaal, door dezen edelen trek getroffen, uitriep: ‘Hoor mij! ik ben de Generaal gilly zelf, op wiens hoofd de 10,000 francs gesteld zijn.’ Thans ontstond er een vreugdegejuich door het geheele huisgezin; de soldaat viel nu den veroordeelden om den hals; de vader, de moeder en de kinderen, elkander verdringende, liefkoosden en kusten hem; zij beloofden hem veiligheid, en bezwoeren hem, toch bij hen te blijven; zij wilden zelfs met hun leven voor hem instaan. Gilly bleef inderdaad nog eenen geruimen tijd bij hen verborgen; en, toen hij hen eindelijk verliet, was het hem niet mogelijk, hun eene belooning hunner gastvrijheid op te dringen. Eerst lang naderhand gelukte het hem, zijne erkentelijkheid, door weldaden jegens hen, eenigermate kennelijk te doen worden. |
|