trieu, verhaalden. Het klooster werd door de pest aangetast, en de prior ontvlugtte hetzelve, latende vier en dertig geestelijken, welke door deze verschrikkelijke kwaal waren aangestoken, en waarvan reeds eenige lagen te zieltogen, aan de zorg van eenige loontrekkende dienaars over. Gerard, die volkomen gezond was, wilde in het klooster blijven, in weêrwil van al de drangredenen des priors. Dan, deze laatste, die naar zijn vaderland wilde gaan, had reeds
de kiem der ziekte onder de leden, en stierf op eene ellendige wijze, terwijl hij zich op weg bevond. Gerard was dus alleen, met eenen hond, overgebleven; hij verzorgde de zieken, en begroef de dooden. Al zijne medebroeders, zoowel als de oppassers, stierven aan de pest. Eenige struikroovers kwamen intusschen het klooster aanvallen; dan, hij wist hen, van de hoogte eens torens, door kracht van redenen, van het klooster te verwijderen. Tot belooning van deze menschlievendheid, vergunde hem de Paus, om, in al de onderscheidene kloosters van zijne orde, een zeker getal geestelijken te kiezen, en hij had de eer om dit klooster in stand te houden.” - Bij dit verhaal was petrarcha hevig aangedaan, en stortte eenen vloed van tranen, waardoor de Karthuizer monniken ontdekten, wie hij was.’
In zijnen Virgilius, welken petrarcha aan de Ambrosiaansche boekerij maakte, schreef hij het volgende: ‘Laura, die door hare deugd beroemd is geworden, en die het onderwerp mijner verzen gedurende eene reeks van jaren is geweest, zag ik voor de eerstemaal den 6den April 1327 in de kerk van Sinte Clara te Avignon. In dezelfde kerk, op denzelfden dag, en in hetzelfde uur van het jaar 1348, is dit licht verduisterd geworden, heeft deze zon de aarde, waarop zij schitterde, verlaten. Ik was te Verona, en ik was onkundig van mijn ongeluk. Op den 19den van de volgende maand ontving ik eenen brief van mijnen vriend lelius, die mij deze noodlottige tijding berigtte. Haar schoon en zuiver ligchaam werd in de kerk der Cordeliers begraven. Om deze onschatbare herinneringen aan de vergetelheid te onttrekken, en om mijne regtmatige droefheid te vereeuwigen, heb ik deze omstandigheden opgeschreven in een boek, dat ik onophoudelijk lees. Dit verlies, dat mij steeds in de gedachte is, leert mij, dat niets op deze aarde mij gelukkig