Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820
(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Aarde en hare Bewoners, volgens de nieuwste Ontdekkingen, enz. Naar het Hoogduitsch van E.A.W. von Zimmermann. Met Platen. Vde Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn. 1819. In gr. 8vo. X en 428 Bl. f 3-18-:Met dit Deel van zimmermann's werk begint de beschrijving van het Spaansche Amerika, ten minste zoo als het nog vóór eenige jaren was: want men weet, dat de Anglo-Amerikanen thans regt op Florida meenen | |
[pagina 423]
| |
te bezitten, en het zelfs door de wapenen hebben bezet; hoewel Spanje nog de bekrachtiging van het deswege geslotene verdrag blijft weigeren. Vooraf gaat eene vergelijking van denzelfden aard, als ons reeds in het voorgaande Deel is voorgekomen, namelijk van Amerika met het oude Halfrond, welke geheel en al ten voordeele des laatsten en ten nadeele des eersten uitvalt; men plaatst de planten zoowel als de dieren, ook de menschen, der Nieuwe Wereld in een zeer ongunstig licht. Zoo echter het klimaat voor de ontwikkeling van den mensch zoo schadelijk is, vanwaar komen dan die groote mannen onder de geborene Amerikanen, maar afstammelingen van Europeanen, een franklin, een washington, een jefferson? (om nu van anderen niet te spreken.) Hebben ook de Mexikanen ten tijde van cortez geene voorbeelden van den hoogsten graad van heldenmoed en standvastigheid gegeven? Wat het dierenrijk aangaat, willen wij het stelsel der minderheid van het vierde Werelddeel geenszins ontkennen: ook omtrent den mensch heeft het veel schijn; want de inboorlingen, die de Europeanen er vonden, hadden op verre na dien graad van volmaking in kunsten en wetenschappen niet bereikt, welken men bij vele volken van ons Halfrond aantreft; zelfs het ijzer en de huisdieren waren hun onbekend, (de Llama uitgezonderd;) doch men kan zulks, dunkt ons, even goed als een gevolg van de latere bevolking, door onbeschaafde stammen uit Noordelijk Azië, als van het klimaat, aanmerken. Hoe het zij, deze vergelijkende Inleiding is uitmuntend bewerkt, en eindigt (als ter proeve van de minderheid in kracht van de Peruanen en Mexikanen beneden de Europeërs) met een verhaal van de ontdekking en verovering dier beide Rijken. Het schoone en vruchtbare, maar onder het vadzige Spaansche Bestuur wegkwijnende, Florida wordt daarop beschreven. Op het geleide van bartram en robin, leeren wij eenige der merkwaardige planten en dieren van hetzelve kennen. Onder de twintigjarige | |
[pagina 424]
| |
Regering der Engelschen (1763-1783) begonnen de zijdeteelt en de wijnbouw, door Grieken uit de Levant aangebragt, reeds voortreffelijk te bloeijen; maar Spanje kreeg het land terug, en de adem des doods vernielde deze schepping der nijverheid. Laat ons dan hopen, dat deze landstreek eerlang voor goed uit de boeijen eener zulke Regering zal verlost zijn, of dat, bij hare langere weigering, om een land af te staan, hetwelk zij reeds niet meer bezit, het Noord-Amerikaansche Gemeenebest, door krachtdadige pogingen, de vestiging van vrijheid en volksgeluk in de overige Spaansche Volkplantingen zal bespoedigen!Ga naar voetnoot(*) Tot deze laatste, die zich niet minder dan 79 graden in de breedte, of meer dan 1900 uren van het Noorden tot het Zuiden, uitstrekken, gaat zimmermann thans over, na vooraf nog een kort overzigt van de landen tusschen Florida, Louisiana, Nieuw-Mexico en den Mississipi en Missouri te hebben gegeven, (hetwelk eigenlijk in het voorgaande Deel behoorde, maar, uit hoofde der berigten van den Majoor pike, die de Schrijver toen nog niet moet gekend hebben, eerst hier geplaatst is.) Bij Nieuw-Spanje (met insluiting van Nieuw-Mexico) is humboldt (Essai sur la Nouvelle Espagne) de hoofdbron des Schrijvers; en inderdaad zou men moeijelijk, zelfs over eenig land van Europa, een werk kunnen aanwijzen, met zoo veel grondigheid, kennis van zaken en bevalligheid geschreven, als dit gewrocht van den grootsten Reiziger onzer Eeuw. Nogtans worden ook de berigten van pike, pages, thierry de menonville, clavigero, (een' geboren' Indiaan) zelfs van gemelli carreri en den ouden goeden Engelschen Monnik gage, niet verwaarloosd. De Provinciën van Nieuw-Spanje worden in de volgende orde (van het N. naar het Z.) | |
[pagina 425]
| |
beschreven: Nieuw-Mexico, Nieuw-Biscaijen of Durango, Sonora of Nieuw-Navarre, en San Luis de Potosi, in de eigenlijke Provincie van dien naam, Cohahuila en Texas, gesmaldeeld, (welke laatste door het Fransche Champ d'Asile onlangs eenige vermaardheid bekomen heeft) in de gematigde luchtstreek; en Zacatecas, Guanaxuato (beide schatrijk aan zilver; de hoofdstad der laatste, eene der aanzienlijkste mijnsteden in de wereld, heeft met de onmiddellijke omstreken 70,000 inwoners), Guadalaxara, Valladolid of Mechoacan (met den zonderling opgekomen' vuurberg Jorullo), Mexico (met de hoofdstad, door 137,000 menschen bewoond, waarin zeer vele, ook wetenschappelijke, inrigtingen worden gevonden, met de belangrijke haven van Acapulco aan de Zuidzee, en twee vuurbergen, hooger dan de Mont-Blanc), Puebla de los Angelos, (de oude Republiek Tlascala; de volkaan Popocatapatt, reeds bij Mexico vermeld, wordt ook hier opgegeven) Oaxaca of Guaxaca (met vele gedenkstukken der oude bewoners), Vera Cruz (aan de Atlantische Zee, het middelpunt des handels van Nieuw-Spanje met Europa, met den geweldigen vuurberg van Orozava, ruim 16000 voet hoog, en den berg Coffre de Perote), Merida of het Schiereiland Yucatan, alle in den heeten Aardgordel gelegen. Door eene zonderlinge staatkundige (geenszins natuurlijke) afdeeling, is het ten Zuiden daaraan grenzende Koningrijk Guatimala niet mede onder Nieuw-Spanje begrepen, hetwelk anders het geheele groote Schiereiland, van de landengte van Panama tot het eigenlijke vaste land van Noord-Amerika, zou bevatten. Hier verlaat humboldt den Schrijver, die dit onherstelbare gemis eenigzins uit de reeds boven gemelde oudere Schrijvers, en de berigten van eenige Engelschen, die de vestigingen van hunnen landaard aan de Mosquito-Baai hebben beschreven, moet zoeken te vergoeden. Vandaar, dat ook de schildering van Guatimala, met deszelfs merkwaardigen vuur- en waterberg, en de aangrenzende Provinciën Nicaragua | |
[pagina 426]
| |
(waar, zoo het schijnt, wel eene vereeniging der beide Wereldzeeën te bewerken zou zijn, die der zeevaart en den handel onberekenbaar veel tijd en moeite kon uitwinnen) en Costa Ricca, schraler is uitgevallen, dan anders wel het geval zou geweest zijn. Zeer belangrijk is het hierop volgende Algemeene Overzigt van Nieuw-Spanje, deszelfs ligging en luchtstreek, zijnde ongemeen gematigd, hier en daar zelfs koel, en dus gezond, door de hooge bergketen te midden des lands, maar verstikkend heet en vochtig, derhalve ook ongezond, op de kusten der beide Zeeën, in het algemeen geschikt tot allerlei voortbrengselen, waaronder het goud en zilver in de schatting der meeste menschen, vooral der Spanjaarden, de eerste plaats bekleeden. Mexico, hetwelk voorheen den eersten rang in het bezit dier metalen verreweg aan Peru moest afstaan, is thans het rijkste land der Aarde in die zoogenoemde edele metalen. In het begin dezer Eeuw (toen zekerlijk de mijnen, door de binnenlandsche rust, beter dan thans bearbeid werden) stond de jaarlijksche opbrengst van Nieuw-Spanje tot Peru als 23 tot 6, en tot geheel Zuid-Amerika, zelfs Brazilië medegerekend, als 23 tot 43; terwijl geheel Amerika meer dan voor twee honderd zes en dertig Millioenen, Europa en Noord-Azië daarentegen te zamen slechts drie en dertig Millioenen jaarlijks opbrengen. Onder de schatten van het plantenrijk, meer wezenlijk en duurzaam dan zilver- en goudmijnen, wordt voornamelijk gewag gemaakt van de maïz, den aardappel, de maniok, en de pisang; het campêche- hout, (hetwelk de Engelschen langen tijd het voorregt genoten, op de Atlantische zeekust te kappen) de cacao, de vanille, en de cheirodendron, als bijzonder eigen aan dit land, worden meer uitvoerig beschreven. Nog langer vertoeft de Schrijver bij de cochenille, eene soort van schildluis, die op de cactus opuntia huisvest, en die kostbare roode verfstof oplevert, welke de kermes verdrongen heeft, en ons het gemis van het purper der Ouden niet meer doet betreuren. (Wij vinden de cac- | |
[pagina 427]
| |
tus-soort, waarop het dier voornamelijk huisvest, hier doorgaans ropal gespeld; doch thierry de menonville, die dit belangrijk Insekt uit Nieuw-Spanje naar St. Domingo overbragt, en het beter kende dan eenig ander Reiziger, schrijft gedurig nopal: ook onderscheidt hij dat gewas, op hetwelk de cochenille bijzonder tiert, geenszins van de cactus opuntia, zoo als zimmermann schijnt te doen, maar beschouwt die veeleer als eene bijzondere soort van dezelve.) Nog heeft men eene soort van purperslak in Nieuw-Spanje, en ook, volgens nieuwere Reizigers, in Brazilië, aangetroffen; doch de geringe hoeveelheid purper, die zij bezit, maakt hetzelve te duur voor het gebruik. Onder de visschen is een groote rog zeer gevaarlijk voor de parelvisschers. Geen' schooner' vogel kent de Oude Wereld, dan de Amerikaansche colibri, in wel 70 soorten, die ook hier vooral t' huis is. De Mexikanen gebruikten van deze en andere vogels de vederen tot allerkunstigste schilderijen, of liever Mosaïk-werk, hetwelk zelfs eenen heiligen, onfeilbaren Paus (den welbekenden sixtus V, bloeddorstiger gedachtenisse,) bedroog. Van de viervoetige dieren dezer oorden wordt weinig gezegd; doch de mensch is het voorwerp eener meer uitvoerige behandeling. Humboldt gelooft aan de afstamming, zoowel der oudere als latere bewoners van Mexico, (Tulteken en Azteken) uit Azië; en daar nu (zie bl. 319) de oorspronkelijke Amerikanen, van Nieuw-Spanje tot Patagonië, veel naar elkander gelijken, daar de meer Noordelijke stammen nog nader bij Azië zijn en nog meer van het karakter der Oude Wereld bezitten, zoo behoeven wij aan de afkomst der oorspronkelijke Amerikanen uit ons Halfrond niet meer te twijfelen, en aan geene Autochthonen te denken, gelijk onze Schrijver in een voorgaand Deel scheen te doen. Goedhartigheid, koele ernst en hartstogteloosheid kenmerken thans de naneven der krijgshaftige, van vaderlandsliefde blakende en met menschenoffers bezoedelde Mexikanen van cortez. Diep drukt de slavernij hen | |
[pagina 428]
| |
ter neêr: te vergeefs hebben eenige moedige mannen de regten van dit vertrapte menschenras, en der onwaardiglijk teruggezette Creolen (Spaansche inboorlingen), trachten te verdedigen; het bewind van Spanje heeft zich weten te handhaven, minder nogtans door de wreedheden, tegen de opstandelingen gepleegd, dan door de zachte maatregelen van den tegenwoordigen Onderkoning apodeca. Eene gewigtige les voor Vorsten! Voorts wordt van deze pogingen tot bevrijding in zimmermann's werk met geen woord gewag gemaakt, en slechts kort van de Creolen, Negers en gemengde rassen gesproken. Op Nieuw-Spanje volgt natuurlijk de landengte van Dariën, met de steden Panama en Portobello, ongezond gelijk Acapulco en Vera Cruz, doch even zulke stapelplaatsen des handels op zekere tijden des jaars. De oude wafer is hier de voornaamste bron; (men vindt zijne reis gewoonlijk achter die van dampier.) Merkwaardige berigten lezen wij hier van den sterk vergiftigen Manchinelleboom, naast welken echter de altijd zorgende Voorzienigheid, tot tegengif, de kleine boon van Carthagena geplaatst heeft, en van de nog onafhankelijke inboorlingen. Volgens eene zonderlinge schikking van zijn werk, springt zimmermann geheel Terra Firma (hetwelk verkeerdelijk boven de bladzijden als voorwerp van beschrijving wordt opgenoemd) over, om Nederlandsch (thans ook Engelsch) en Fransch Guyana te schilderen, hetwelk toch tot de Noordoostkust van Zuid-Amerika behoort, en dus beter bij Brazilië voegde. Ook is de beschrijving, althans van onze bezittingen, vrij onvolledig, en meestal uit oude opgaven (van 1775-1779)geput, toen Suriname nog de voornaamste der vier Zusterkoloniën was, en twintig Millioenen ℔ koffij gaf tegen 1 Mill. 300,000 ℔ uit Berbice, en 1 Mill. 700,000 ℔ uit Essequebo en Demerary te zamen; (suiker en cacao naar evenredigheid; alleen katoen groeide in de drie andere volkplantingen in meerderen overvloed.) Men weet, dat Demerary vooral sedert dien | |
[pagina 429]
| |
tijd Suriname reeds boven het hoofd is gewassen. Volgens den Heer van den bosch, Ned. Bezittingen, II D. bl. 214 verg. met de Tabel No. 2, bragt Demerary in 1814 bijna 13 Mill. ℔ suiker, 7 Mill. ℔ koffij, en 5½ Mill. ℔ katoen, Suriname 16½ Mill. ℔ suiker, 6 Mill. ℔ koffij, en slechts 1 Mill. 700,000 ℔ katoen op. Van eerstgemelde Kolonie wordt hier niet eens de hoofdplaats Stabroek (thans Georgetown) vermeld. Hetgene op bl. 399 gezegd wordt, dat ‘Hollandsch, Engelsch en Fransch Guyana misschien door een grooter getal van Indiaansche natiën bevolkt is dan Noord-Amerika,’ zal wel naar evenredigheid te verstaan zijn. Zonderling is het platknijpen van het voorhoofd bij eenige volken omstreeks den mond der Amazonen-rivier; die zelfde gewoonte vindt men, op 1000 uren afstands van daar, bij de bewoners der Zuidzee weder, (de plathoofden van lewis en clarke.) De leefwijze van eenen Surinaamschen planter wordt niet gunstig, doch, zoo wij gelooven, naar waarheid, geschilderd. Echter zijn er vele uitzonderingen. De wellust zou vele dier kleine Despoten tot 80 of 100 pond hebben uitgemergeld! Nog veel ongezonder dan Suriname of Demerary is het aangrenzende Fransche Cayenne (of la France équinoctiale), bekend als de plaats, waar de uitmuntende pichegru en barthélémy en de monsters billaud varennes en collot d'herbois gedoemd waren elkander te ontmoeten. Zinrijker kon de wreedheid in het zoeken van eene plaats van verbanning niet geweest zijn, dan toen men zich tot Cayenne bepaalde: voor de verpeste lucht vindt men geene vergoeding in den overvloed; alles is in verval en duur, en de omringende Indianen zouden de woestheid hebben der zwervende Arabieren; terwijl de Negers niet minder slechte eigenschappen bezitten. (Doch een balling is hier schilder.) Over het algemeen, en in weêrwil onzer aanmerkingen op kleinigheden, komt het ons voor, dat ook dit Deel den roem des werks handhaaft, van een der bes- | |
[pagina 430]
| |
te stukken onzes tijds over Landen- en Volkenkunde te zijn, hetwelk voor ons de bloem der Reisbeschrijvingen plukt, en ons van de doornen verschoont. Ook de Vertaling behoudt hare waarde: slechts hier en daar vindt men eenige onnaauwkeurigheden, zoo als schneeuw enz. |
|