mede tevreden zijn over de verdichting; en bij al het dikwijls herhaalde: ‘hoe het toch zoo komen, zoo in de war komen, en toch eindelijk nog te regt komen kan?’ moet men echter toestaan: volstrekt onmogelijk is het niet; en dit is toch wel het éénige, dat men te dezen aanzien in de romanwereld eischen kan. Agatha, de heldin des verhaals, is de éénige schoone en gelukkige beminde niet; hare vriendinnen hebben niets minder bekoorlijks en geen minder geluk. Maar de minnaars zijn ook zelve evenzeer belangrijk; en de ouders van allen zijn regt edele, voor elkander onderling berekende, lang vervreemde, en eindelijk zich wedervindende en gelukkige menschen. In één woord, om met den Schrijver zelven aan het slot, daar alles zoo heerlijk afliep, te spreken: ‘de roman levert den ganschen Tooneeltoestel van alle natiën, verlorene en wedergevondene kinders, verzoende vrienden, de Duivel zelf was er ook in gemengd, en een Engel.’
Wij wenschen der wereld vele zoo voortreffelijke menschen, en even braven gelieven even gelukkige uitkomsten. Heeft de Lezer smaak in lafontaine's verhalen, en is hij er nog niet verzadigd van, zoo durven wij het hem ook bij dit Grafgewelf beloven, en het zal een onschuldig vermaak zijn.