onderrigt, hoe men zich voor de hypochondrie kan behoeden, en wat men in acht moet nemen bij het kiezen van een' Geneesheer. - De Schrijver beschouwt de hypochondrie als eene ongesteldheid der ziel, bestaande in een' zekeren angst, ongerustheid en wantrouwen, waarbij men ligte ongesteldheden des ligchaams met bijzondere aandacht opmerkt, voor grooter en gevaarlijker houdt dan zij zijn, en, uit vergelijking van zijnen toestand met dien van anderen, wrevelig en mistroostig wordt. Hij beschouwt, als de voornaamste oorzaken, hartstogten, overmatig denken en een zittend leven, ook eenigermate het verlies van goede sappen. Dezer laatste oorzaak kent hij niet genoeg krachts toe, daar zij gewis eene der veelvuldigste en geweldigste is. Ook hecht hij te veel aan het gebrek van beweging bij geleerden, en ziet niet genoeg op verminderde werking der spijsverteringswerktuigen en die der ademhaling bij het denken, welke voorzeker de bron is der onderbuiksverstoppingen en trage beweging van het bloed. Voorts ontwikkelt hij de gronden van het algemeen aangenomen onderscheid tusschen stoffelijke en onstoffelijke hypochondrie: de eerste leert hij in hare verschijnselen vrij duidelijk kennen, als eene ziekte des onderbuiks; van de laatste zegt hij weinig, en niets zeer bepaalds. - In de tweede afdeeling geeft hij de hoofdpunten der geneeskundige behandeling op, waarbij hij opzettelijk in geene bijzonderheden treedt, en zijne lezers wel bepaald doet opmerken, dat er, ter genezing der hypochondrie, allerlei middelen dienstig zijn, en dat zij dus niet moeten denken verkeerd behandeld te worden, wanneer hun Arts nu eens dit voorschrijft, dan eens wat anders. In het bijzonder verheft hij zeer de Kampfsche klisteren, hetwelk nog al vreemd is bij iemand, die over het geheel weinig andere werking in de geneesmiddelen ziet, dan dat zij ons op verschillende manieren
prikkelen. - De derde afdeeling bevat eenige voorschriften, den leefregel van hypochondristen betreffende. Laauwwarme baden worden zeer aangeprezen; ook