| |
Sophia van Mansfeld, of de Saksische porseleinschilderesse.
(Vervolg en slot van bl. 675.)
Gedurende dit tijdsverloop beval de Koning, de vaas, die den prijs behaald had, tot een geschenk aan Koning lodewijk XV van Frankrijk te zenden, met wien hij een verbond gesloten had. Op den avond vóór sophia's verloving was er een glansrijk Cirkel bij de Gravin, op welk zij de Saksische kunstenaresse, van welker bekoorlijkheid, talent en lotgevallen geheel Berlijn met bewondering gewaagde, als bruid voorstelde; en juist wilde zij zich, nadat het gezelschap vertrokken was, ter ruste begeven, wanneer eensklaps het huis van een geweldig gerucht weêrgalmde. De jonge Graaf trad uit zijne kamer, om naar de oorzaak te vernemen; opééns zag hij de gansche zaal met soldaten vervuld, en zich, in naam en op bevel des Konings, gevangen! Te zelfden tijde was men gelast, ook sophia en hare ouders weg te voeren, die op staande voet naar Meissen, in Saksen, gebragt, terwijl de Graaf lanisky naar de vesting Spandau moest gevoerd worden.
‘Wat heb ik dan begaan?’ riep de Graaf: ‘Ik wil mijne misdaad weten, eer ik daarvoor boete!’
Dan, hoe hij woedde en tegenworstelde, hij werd niets gewaar; en zijne meer bedaarde en beradene moeder bezwoer hem, zich aan het Koninklijk bevel te onderwerpen. ‘Ik vertrouw op uwe onschuld en op de regtvaardigheid des Konings!’ sprak zij. Maar, toen august was weggeleid, toen zij van de familie mansfeld moest scheiden, toen stroomden hare tranen. Sophia was te zeer geschokt, om
| |
| |
te kunnen weenen; zij beschouwde zich zelve als een' speelbal des noodlots, koude dezen wisselkeer der Koninklijke gunst volstrekt niet begrijpen, en voelde zich ten smartelijkste door de scheiding van de Gravin getroffen. Maar zij was bij hare ouders, alexis bleef haar getrouw, en zij zou haar schoon, vurig bemind Saksen wederzien - zij gevoelde zich minder ongelukkig, dan toen zij het verliet.
Naauwelijks was de Koning des volgenden daags te Potsdam gekomen, of de Gravin lanisky wachtte hem reeds op het slot, ten einde het vergrijp van haren zoon te vernemen; dan, bij 's Vorsten verschijning viel zij hem te voet, zonder een enkel woord te kunnen uiten. Minzaam rigtte frederik haar op, verzekerde haar, dat hij haar onschuldig aan het laaghartig gedrag haars zoons, en zelfs zich overtuigd hield, dat zij er ten eenemale onkundig van was.
‘Ach, Sire!’ riep de Gravin uit, ‘mijn zoon is onbedacht en ligtzinnig; maar vergun mij, de deugdelijkheid zijns harten te verdedigen: onvoorzigtig kon hij zijn; ondankbaar kan hij niet wezen!’
‘Gravin! begeef u dezen avond naar mijne kunstzaal te Saussouci; daar zult gij den ganschen omvang zijns misdrijfs vernemen.’
De Gravin kwam in de diepste smart terug. Albert, de trouwe vriend haars zoons, verliet haar niet, en deed vergeefsche moeite, om haar te troosten. Hij meldde haar, dat alexis gedwongen was, te Berlijn achter te blijven; dat hij echter niet gevangen was, en dat hij hem niet uit het oog verloor, ten einde hem van eenigen wanhopigen stap terug te houden.
De Gravin vertrouwde aan dezen éénigen vriend hare gewaarwordingen omtrent het onbegrijpelijke van haars zoons beschuldiging, en begaf zich te bepaalden tijde naar Saussouci. Met diepen weemoed betrad zij de zaal, waar haar august zich ten dage, dat de vaas van sophia den prijs wegdroeg, zoo gelukkig voelde, en waar zij zich thans in de avondschemering met hare smart alleen bevond. Eindelijk verscheen de Koning, staarde haar aan met dien blik, die den stoutsten misdadiger siddering aanjoeg, en zeide: ‘Ja, Gravin! ik zie met blijdschap, dat gij zelfs geen denkbeeld hebt van datgene, wat uw zoon beging. Nader mij!’
Hij geleidde haar naar dien kant der zaal, waar de vaas
| |
| |
van sophia op eene kleine verhevenheid geplaatst was, en zeide: ‘Gij zaagt deze vaas, eer men mij dezelve overhandigde; ongetwijfeld laast gij ook het opschrift, waarmede men haar verrijkt heeft?’
‘Ja, Sire! en mijn zoon heeft dat geschreven.’
‘Eigenhandig? - Bedenk, wat gij zegt, Gravin!’
‘Ja, Sire! Sophia mansfeld, die niet zoo goed schrijft als teekent, verzocht hem zulks, en mijn zoon voldeed aan haar verzoek.’
‘Nooit werd er vleijender lofrede gemaakt!’ sprak de Koning, bitter lagchende.
‘Uwe Majesteit zal toch niet gelooven, dat mijn zoon een lage vleijer is? - Naauwelijks twee maanden zijn er verstreken, dat de onbescheidenste en onbedachtste uitdrukking hem bijkans uwe gunst had doen verliezen. Het behaagde u, Sire, hem vergiffenis te schenken; en Uwe Majesteit zal zich gereedelijk overtuigd houden, dat, daar uwe goedheid hem zijn vergrijp deed bekennen, dankbaarheid hem voor het vervolg bedachtzamer moest maken. Door uwe weldaden getroffen, door bewondering weggesleept, waagde het august lanisky's hart, de woorden te kiezen, welke Uwer Majesteit schijnen te mishagen, omdat zij veelligt uwe hooge bescheidenheid kwetsen; doch mij dunkt deze misslag zoo gering, dat ik denzelven niet voor de oorzaak zijner gevangenneming houden kan.’
‘Gij verdedigt hem met moederlijke welsprekendheid; maar de oordeelskracht, u zoo zeer eigen, verlaat u in dit oogenblik. Heb ik u dan gezegd, dat uw zoon gevangen is genomen, omdat hij te vleijende woorden heeft gekozen? Neen, ik veracht onbillijke blaam zoowel, als lage vleijerij; maar nimmer vergeef ik eene zoo schandelijke trouweloosheid, als deze. - Lees zelve dit vleijend opschrift, welk ik bijkans, met deze vaas, den Koning van Frankrijk had toegeschikt, bijaldien niet de man, belast met dezelve in te pakken, mij daarop opmerkzaam had gemaakt. Eerst las ik hetzelve met welgevallen: eene kiesche lofspraak behaagt schier altijd dengenen, aan wien dezelve is gerigt. Reeds was ik, dwaas genoeg! bedacht op de belooning des makers, toen straks genoemden man een uitroep van schrik ontviel. Beducht, dat hij welligt de schoone vaas beschadigd had, trad ik toe, en zag, dat de blaauwe verf op eene door hem afgewrevene
| |
| |
plek was afgegaan. Thans bekeek ik deze vlek oplettender, en zag, dat het voetstuk der vaas met deze blaauwe verf was overtogen. Eerst had ik enkel de woorden gelezen: A la gloire éternelle de frédéric le grand - maar, Gravin, wat las ik thans, waar de verf ontbrak? Lees zelve, en oordeel, of de nu aan het licht gebragte lof mij konde gevallen!’
Sidderend nam de Gravin de onzalige vaas in handen, en had dezelve van schrik bijkans laten vallen, toen zij daarop las: A la gloire éternelle de frédéric le grand tyran.
De Koning zelf werd getroffen van hare smart. ‘Gravin!’ sprak hij, ‘ik ben inderdaad niet tiran genoeg, om eener schuldelooze moeder het strafwaardigst bedrijf des zoons te doen ontgelden. Dingsdag avond kom ik in uw gezelschap.’
De ongelukkige moeder boog stilzwijgend, en verwilderde zich; te huis komende, vond zij albert, en verhaalde hem alles, niet wetende, wat zij daarvan denken moest; want, zelfs in hare oogen, was august thans even strafbaar als ligtzinnig. Ook albert verstomde; maar hij bleef niettemin standvastig bij zijn gevoelen, dat zijn vriend onschuldig was, en nam tevens het edel besluit, om, het mogte kosten wat het wilde, diens onschuld te bewijzen. Van stonden aan begon hij in de Porseleinfabrijk, en waar hij slechts konde, de ijverigste navorschingen te werk te stellen.
Op den gezelschapsdag der Gravin verscheen de Koning werkelijk in de talrijke verzameling, zonder dat men hem terstond bemerkte. Al de vrienden der Gravin poogden haar gerust te stellen; de Lord, desgelijks tegenwoordig, verhief de Jury zijns vaderlands, en albert riep: ‘Gave God, dat mij vergund wierde, de zaak mijns vriends te bepleiten!’
‘Onder één beding,’ antwoordde frederik, wiens stem thans eerst zijne tegenwoordigheid verkondigde: ‘Onder één beding, jonge Heer! Ik veroorloof het u; maar, zoo gij niets uitrigt, gaat ook gij voor zes jaren naar Spandau. Voor het overige zal lanisky door zijns gelijken worden geoordeeld; er zullen twaalf regters benoemd worden, die men de Jury heeten kan, zoo u dit behaagt! Ik kies mij dan eenen Advocaat; gij kunt des Graven Advocaat zijn. Dit zijn mijne voorwaarden; neemt gij ze aan?’
‘Met verrukking, Uwe Majesteit!’ riep albert ver- | |
| |
heugd; ‘echter smeek ik daarenboven om de gunst, den gevangenen vooraf te mogen spreken.’
‘Ik sta het toe; evenwel ook slechts onder beding. De Kommandant te Spandau zal u twee uren alleen laten met den gevangenen; maar, zoo gij na deze zamenkomst van besluit mogt veranderen, blijft het niettemin bij het mijne!’
Nogmaals verklaarde albert, dat hij in alles bewilligde; en hoe gaarne de Gravin dezen tweeden zoon eerst aan haar hart gedrukt had, moest zij echter vooraf den Monarch voor zijn gunstbewijs dank betuigen. - De Koning vond zich inzonderheid tot dit besluit genoopt, van wege het oordeel der nakomelingschap zoowel, als de meer dan vrije uitdrukkingen des Engelschmans; ook scheen zijn gansche Hof in lanisky's lot belang te stellen.
Sophia, door deszelfs lot nog meer dan door haar eigen getroffen, leefde intusschen te Meissen bij hare ouders en in haar vaderland, maar gescheiden van haren bruidegom en als gevangene; zij mogt alleen voor de Berlijnsche fabrijk arbeiden, welke, overeenkomstig 's Konings wil, zich steeds meer volmaakte, en deed zulks met den grootsten ijver en inspanning.
Zij had thans eene schets voltooid, welke de groep eens ongelukkigen gezins voorstelde. De Koning geleek sprekend; nevens hem zwaaide de Tweedragt hare toorts, en hield deszelfs hand terug, gereed om der smeekenden genade te onderschrijven. Onder stond: l Indulgence est la première vertu des Souverains. - Deze teekening overhandigde men den Koning; hij beschouwde dezelve met groote oplettendheid, toen de Engelschman zich liet aanmelden. ‘Mylord,’ sprak hij, ‘ik wenschte, dat er nooit eene Porseleinfabrijk bestaan hadde; zoo waren er minder menschen ongelukkig, en mijn gemoed ware deswege niet bezwaard. Hoe ook het proces van lanisky moge uitvallen, zeg uwen landslieden, dat, zoo frederik streng is in het straffen, zijn hart ook daarbij niet ongevoelig is. Sophia's talenten doen mij hare onschuld en derzelver bewijs wenschen; en, wanneer ik immer daartoe moge geraken, zal ik haar met weldaden overladen.’
‘Sire!’ antwoordde de Lord, ‘gelijk gij het hebt aangevangen, zult gij voorzeker achter de waarheid komen.’
‘Mylord! ik wensch het meer, dan ik het hope! Eene keten van boosheden omgeeft deze onverklaarbare gebeurte- | |
| |
nis. Is het niet smartelijk, eene persoon van dit talent (hij vertoonde hem de teekening) te moeten straffen?’
De Lord stond versteld over de keurigheid van het werk. ‘Ik erken, Sire,’ sprak hij, ‘nooit heb ik iets schooners in zijne soort gezien.’
‘Nu, de tijd des onderzoeks nadert; mij zou het streelen, niet meer te moeten gelooven, dat august lanisky, dien ik met zoo veel zorg liet opvoeden, zoo ondankbaar, en de rijkbegaafde sophia mansfeld zijne medepligtge is.’
Albert was intusschen naar den Graaf te Spandau afgereisd, twee uren bij hem gebleven, en kwam, ten volle van zijne onschuld overtuigd, bij deszelfs moeder terug. Deze te bewijzen, was de stoute onderneming, waartoe hij vast besloten had; ofschoon lanisky hem had gebeden, van een waagstuk af te zien, dat onmogelijk scheen, en hem slechts even ongelukkig konde maken. ‘Ware ik dan zoo zeer te beklagen,’ hernam de edele albert, ‘bijaldien ik, in het ergste geval, het lot eens schuldeloozen vriends moest deelen? Herinner u, hoe ik u in de Porseleinfabrijk mijne wapenen toezeide, wanneer zij u konden van dienst wezen. Toen wist ik niet, dat gij mijne pen zoo spoedig zoudt behoeven: daar het echter zoo is, laat mij dezelve tot uwe redding aanwenden!’
Frederik had eene galerij in de gehoorzaal doen oprigten: in het midden was eene verhevenheid voor de regters; ter regter, van eene balustrade omgeven, de plaats, waar de twaalf regters, die men de Jury wilde geheeten hebben, zitten zouden; links bleef de ruimte vrij voor de aanschouwers; op den achtergrond de banken voor de beide Advocaten en de getuigen; daar, ter regterzijde, de zetel des Konings; ter linker-, de zitplaats voor den gevangenen. Frederik had bevolen, alles op den voet van de Jury in Engeland in te rigten. Eene menigte aanschouwers van elken rang verscheen op dezen dag ter audientie, allen geleerden en vreemdelingen van aanzien. Ook de Gravin lanisky kwam met eenige harer vrienden, en plaatste zich aan het benedeneinde der galerij. Eene diepe stilte heerschte in de zaal, door een dof geruisch afgebroken, toen de gevangene verscheen; menige voorbarige oordeelvelling der Hovelingen scheen zich overluid te willen doen hooren, en aller oogen waren nu op den Koning, dan op lanisky gevestigd, die
| |
| |
door twee Officieren werd begeleid. Hij naderde de verhevenheid; zijn gang was edel en vast; hij zag bleek, doch scheen gerust; zijne geheele houding sprak voor zijne onschuld, en een traan ontrolde zijn oog, toen hij zijnen edelen vriend aanschouwde, die opgeruimd, bedaard, en zich ten volle gelijk bleef.
De regter vroeg den gevangenen, of hij tegen geenen van deze twaalf tot zijne regters benoemde personen iets had in te brengen; en hij verklaarde, dat hij ze alle voor wettig erkende. Deze zwoeren thans eenen eed, zich alleen door de waarheid, zonder aanzien des persoons, te laten geleiden; en, toen lanisky plaats genomen had, begon de regter met eene lange inleidende rede, waarin hij vermeldde, hoe, op bevel des Konings, hier stond onderzocht te worden, of de Graaf lanisky werkelijk aan het hem te last gelegde misdrijf schuldig was. Hij kondigde, in zekeren Heer van warendorf, den Advocaat des Konings aan; gaf daarop den Baron, albert van altenberg, verlof, den Graaf te verdedigen; onderrigtte voorts de Jury, het enkele woord schuldig of onschuldig, naar hare overtuiging, uit te spreken; verklaarde den Baron altenberg nogmaals, dat hij in het lot zijns vriends moest deelen, ingevalle deszelfs onschuld niet bewezen werd; en besloot met eene ernstige vermaning, in naam des Konings, aan de Jury, om, met alle inspanning, overeenkomstig haren pligt te werk te gaan.
Thans volgde het verhoor der getuigen. De eerste was een Jood, met name salomon, door den Koning belast met het inpakken van het porselein. Zijn voorkomen nam geweldig tegen hem in: hij was bejaard, en zijn blik onvast en boos; zoo onbewegelijk hoofd en hals waren, loerden zijne oogen overal heen; hij scheen onrustig, en beefde bij den eed. Nu ontdekte de Heer van warendorf de Pruissische vaas. Lanisky bleef bedaard en gerust; de Jood scheen ineen te krimpen, antwoordde evenwel op alle vragen, en zijne verklaring kwam hierop neder, dat, toen hij met zijn' doek de vaas van stof had willen zuiveren, tot zijne ontzetting, het verschrikkelijk woord tyran op het opschrift zigtbaar was geworden; dat hij den uitroep: ‘abraham, izaäk en jacob!’ niet had kunnen binnenhouden, zoodat de Koning daardoor op dat woord opmerkzaam werd, hetzelve gelezen, en hem zwijgend verlaten had.
| |
| |
Albert verzocht, dat deze getuige niet vertrekken, en hem mogt vergund worden, denzelven, volgens Engelsch gebruik, te contraëxamineren, wanneer het tijd zijn zou. Dit werd ingewilligd, en salomon zette zich onthutst en verbleekt neder.
De tweede getuige was de Opzigter der Porseleinfabrijk. Deze verklaarde, dat sophia mansfeld den Grave lanisky had verzocht, het opschrift op de vaas te stellen, wijl hij beter schreef dan zij; dat deze zulks in zijne tegenwoordigheid had gedaan, toen dezelve nog ongebrand was; dat de werkman de vaas vervolgens naar den oven gebragt, en hij haar niet weder gezien had, voordat zij uit denzelven was gekomen, wanneer het woord tyran niet daarop gestaan had. Daarna had de Koning hem laten roepen, hem het woord getoond, en hem over den zamenhang ondervraagd. Toen had hij het zoo even gezegde aan Zijne Majesteit geantwoord, en bewezen, dat dit woord had moeten geschreven worden, eer de vaas in den oven gekomen was; dat men het met eene blaauwe verfstoffe, welke het voetstuk der vaas bedekte, moest hebben overtogen, die zich vervolgens ligtelijk liet afwrijven; en dat het de hand was van den Graaf, daar het de eerste woorden volmaakt geleek, en ook reeds eenmaal de Heer Graaf den grooten Koning met dezen naam in de fabrijk belegd had.
Albert verlangde ook hem, gelijk den Jood, te contraexamineren; en het werd hem toegestaan.
Thans kwam de werkman, die de vaas naar den oven gebragt, en de man, die dezelve daarin geschoven had; en beide beweerden, hunnen pligt gedaan, en de vaas trouw bewaakt te hebben, totdat dezelve geheel gereed was.
Nu grondde de Advocaat des Konings zijne aanklagte op deze getuigenissen; stelde de verdiensten van den Monarch, ook omtrent den Graaf, en de snoode ondankbaarheid des laatsten, bij zoo overeenstemmende bewijzen zijner misdadige handelwijze, in het licht; vermeldde, hoe hij hem reeds eenmaal een zelfde woord grootmoedig had vergeven, en hoe regtvaardig de straf was bij zulk een vergrijp. Alle kunst der welsprekendheid had hij te hulp geroepen, om zich de eer waardig te maken, de zaak zijns Konings te bepleiten; en, toen hij geëindigd had, weêrgalmde de zaal van toejui- | |
| |
chingen, welker geruisch albert liet voorbijgaan, alvorens hij ter verdediging zijns vriends optrad.
Thans eerst verbleekte de jonge lanisky; doch niets was in staat, albert's edele standvastigheid te doen wankelen. Hij begon met volmondige instemming in al hetgene tot lof des Konings was gezegd, ging vervolgens op eene ongedwongene wijze over tot zijnen vriend, en beleide deszelfs verdediging zoo treffelijk en zoo meesterachtig, dat hij schier allen van de zedelijke onmogelijkheid eener zoodanige handelwijze van den Graaf omtrent zijnen Koninklijken weldoener, die hem eene vroegere, vrijwillig bekende, overijling edelmoedig had vergeven, overtuigde; terwijl hij het ondoelmatige, onbestaanbare, ja tegenstrijdige der daad, bij het algemeen voor edel erkende karakter van den Graaf, in het schoonste licht plaatste; zoodat de natuurlijke praal zijner welgeordende rede bijkans overbodig was, om de waarheid te doen zegevieren. Nu wendde hij zich tot de getuigen, wist ook derzelver getuigenissen te wederleggen, en ving vervolgens het hem vergunde verhoor derzelve aan. Bij deze vond nu weldra, door zijne welaangebragte vragen, wederspraak met zich zelve plaats, welke hij ten behoeve des aangeklaagden wist op te helderen.
De werkman bekende, dat hij de vaas op de ovenplank gezet, maar vervolgens was gaan eten. Hij wist zeker, dat hij dezelve daarop had geplaatst, zeide hij, wijl hij bijna het ongeluk had gehad haar omver te werpen, en daarover zeer verschrikt was; hij had ook tot den ovenstoker gezegd: ‘Och heer jemini, willem, daar had ik die verd .... vaas haast omgesmeten! En toen zette ik ze heel en gaaf op de plank.’ - Daarna was hij zijns weegs gegaan.
De ovenstoker erkende, dat er een half uur konde verloopen zijn, eer hij de vaas had kunnen inzetten, dewijl de oven nog niet heet genoeg geweest was; en wanneer albert hem vroeg, of hij stellig verzekerd was, dat hij de vaas toen van de plank had genomen, herinnerde hij zich, dat zij, afgezonderd, achter hem op de tafel had gestaan. Albert vroeg verder, of hij gedurende dien tijd geheel alleen, dan of er nog iemand tegenwoordig was geweest; en het antwoord was: dat allen waren gaan eten; maar dat hij, met den rug naar de kamer gekeerd, voor zijnen oven had geze- | |
| |
ten, en, wijl hij op denzelven passen moest, daaromtrent verder niets stelligs konde zeggen.
Albert hield zich hiermede voldaan, en deed nu alexis petrowitsch voortreden. Deze verklaarde: Dat hij, de vaas van sophia mansfeld gaarne terstond willende zien, wanneer dezelve uit den oven kwam, op den middag derwaarts was gegaan; dat hij daar den Jood salomon aan de deur ontmoet, en deze hem gezegd had, dat de vaas nog in den oven stond. Dat sophia, ten behoeve harer ouderen, in hare tusschenuren, kostbare schilderijtjes op glas had vervaardigd, welke zij dezen salomon ten verkoop had ter hand gesteld, met last om de gelden naar Saksen over te maken; maar dat de Jood het geld zoowel als de schilderijen had verdonkerd. Dat dezelve hem meermalen had gezegd, dat hij den Graaf lanisky doodelijk haatte, omdat hij waarergens had gezegd, dat hij er uitzag als een spitsboef, en dat hij zich daarover nog eens aan hem zou wreken.
De tweede getuige van albert was een koopman in verfwaren te Berlijn; en deze verklaarde, dat de Jood salomon, op den 30sten April, bij hem was gekomen, en verscheidene soorten van blaauwe verf had gevraagd, welke hij in het omslag eens briefs, dien hij uit zijne brieventasch had genomen, naauwkeurig beproefd, en daarvan eindelijk eene kleine hoeveelheid gekocht had. Hij toonde van die verf een monster, hetwelk albert den regters tot onderzoek overhandigde; waarna bleek, dat het dezelfde was, welke het voetstuk der Pruissische vaas dekte.
Aller oogen vestigden zich thans op den Jood, die, bleek en sidderend, in pijnlijken angst ter neder zat, en wien frederik nu ook een' zijner vernietigende blikken toewierp.
‘Hebt gij dat omslag nog, waarin salomon de verwen beproefde?’ vroeg albert den verskooper.
‘Ja, Heer Baron,’ antwoordde deze; ‘ik vond hetzelve op mijn kantoor, toen salomon vertrokken was; ik zag, dat het eene soort van rekening was, en dacht hem dienst te doen met hetzelve te bewaren; maar hij heeft het niet teruggehaald. Gij, Heer Baron, kwaamt vóór eenigen tijd bij mij, en vroegt naar dit alles; en, daar ge mij toen verzocht dat papier wél te bewaren, zoo heb ik zulks gedaan; hier is het.’
Albert gaf den regters ook dit omslag, besmet met de- | |
| |
zelfde blaauwe kleur als de doek, welken salomon tot het afwrijven der vaas gebruikt had, en dien hij nu moest te voorschijn brengen. Thans herinnerde zich ook de ovenstoker, dat salomon in den tusschentijd, dat de vaas nog buiten den oven was, daar was geweest, en van verzen en opschriften gepraat had; waarop hij evenwel, met zijn stoken onledig, even weinig als op zijn doen had acht geslagen.
Nu ging albert over tot de gevolgtrekkingen, stelde alle omstandigheden helder en aaneengeschakeld in het licht, en verzocht de Jury, het papier te openen, waarin de blaauwe verf beproefd was. In hetzelve stond nu het woord tyran, zoo dikwijls en op zulk eene wijze herhaald, dat het klaar was, dat men eens anders hand had willen bestuderen; één dezer woorden was volkomen gelijk aan het woord tyran op de vaas. Albert deed thans nog opmerken, dat de y op de vaas niet overeenkwam met de overige letteren van het opschrift; en er bleef nu bij niemand eenige twijfel meer over, dat niet de Graaf lanisky, maar de Jood salomon de dader was.
Thans beraadslaagde de Jury, terwijl zij de zaal verliet. Aller oog was op den Koning geslagen; lanisky en albert bleven bedaard, maar de Gravin konde naauwelijks hare verrukking betoomen. Slechts kort duurde dit bedwang; de Jury kwam weldra terug, en verklaarde den Graaf lanisky onschuldig aan het begane feit. Den Jood salomon liet zij aan 's Konings regtvaardigheid over. Eensklaps dreunden de wanden van algemeene, onafgebrokene toejuiching; en allen bewonderden albert's zeldzamen moed en bekwaamheid. Maar nu verhief zich eene stem, aan welke alles gewoon was te gehoorzamen, en gebood stilte. Elk begaf zich naar zijne plaats; want frederik nam het woord.
‘De Jury is ontbonden,’ sprak hij, ‘en mijn wil bekrachtigt hare uitspraak. Graaf lanisky! ik ontnam u te voorbarig uwen degen; ik behoud dien, maar schenk u in deszelfs plaats - den mijnen.’ En bij deze woorden gespte frederik zijnen degen los, en overhandigde hem den jongen Graaf, die denzelven, op de eene knie gebogen, ontving, en de hand kuste, die zoo allen geleden' smaad wist uit te delgen.
‘Wat u betreft, Baron altenberg!’ voer de Koning voort, zich tot albert wendende, ‘gij behoeft geenen
| |
| |
degen, om uwe vrienden wél te verdedigen; uwe wapenen zijn meer waard dan de onze. Van nu aan blijft gij bij mij; weldra zal ik u in mijnen Raad zoodanig plaatsen, als gij verdient. - En gij, eerlooze Jood! gij verdiendet, dat ik u naar abraham's schoot zond; maar gij zult vooraf nog ergens toe dienen. Ik veroordeel u, om levenslang te Potsdam de straten te vegen, en beveel u, het voorplein van het slot van lanisky nooit te vergeten.’
Een nieuw, luidruchtig handgeklap volgde; de Koning verliet zijnen zetel, bood der Gravinne lanisky den arm, en geleidde haar tot aan het rijtuig; vervolgens ging hij, gearmd, met den Graaf en albert, te voet, naar het slot der Gravin, en noodigde zich voor dien middag bij haar te gast.
Alles was nu volkomen vereffend; alexis was naar zijne bruid gereisd, maar had niet lang in Saksen mogen verwijlen, ten einde, op begeerte des Konings, spoedig weder terug te zijn. Hij bragt der Gravinne de treurige tijding, dat de oude mansfeld door eene beroerte getroffen was. Albert, die thans bestendig den Koning verzelde, vernam dit ongeluk niet, of hij zond onmiddellijk eenen Lijfarts des Konings met een' zijner eigene bedienden naar Meissen, den laatsten eene aanmerkelijke somme gelds voor sophia medegevende, als van den Koning zelven haar toegeschikt. Welhaast kwam ook dezen het toeval des ouden Heers ter oore; en hij besloot tevens, haar bijstand te bieden. Thans vond albert zich genoodzaakt, het door hem verrigtte te openbaren, waarbij hij den Koning tevens om vergeving vroeg, dat hij zich zoo stout van zijnen naam bediend had, daar hem zulks alleen op deze wijze mogelijk was geweest. Frederik reikte hem goedhartig de hand, en zeide: ‘Ik dank u, Heer Baron, dat gij mij de verdienste eener goede daad overliet; maar ik wil mij geene handeling toeëigenen, waarvan u alleen de eere toekomt. Opdat gij evenwel voor het vervolg niet uit uwe beurs, in mijnen naam, ongelukkigen behoeft te ondersteunen, zoo maak ik u rentmeester van mijne bijzondere kas; en men zal zich voortaan, om hulp van mij te erlangen, tot u wenden. Ik behoude mij alleen voor, u dezulken aan te wijzen, die mij bijzonder belang inboezemen, en verzoek u, de familie mansfeld niet te vergeten.’
De Brit, die altijd iets in den Monarch te berispen vond, was bij dit tooneel, dat bij de Gravin lanisky voorviel,
| |
| |
tegenwoordig, en scheen getroffen; maar in zijn hoofd had zich het ontwerp genesteld, sophia, wanneer zij met alexis zou verbonden zijn, ten behoeve der Engelsche fabrijk te winnen; en hij vond, met zijne voordeelige voorslagen, ingang bij alexis, die, van sophia gescheiden, met welke de Koning andere inzigten scheen te hebben, misnoegd was; echter waagde hij het niet, zulks zijner bruid te openbaren. De Lord nam eindelijk zelf op zich, aan sophia te schrijven. Maar de Lijfarts, dien men haar gezonden had, was bekwaam en gelukkig genoeg geweest, haren vader bij het leven te behouden; de Koning had haar zoo aanzienlijk ondersteund - hoe had sophia zulke verpligtingen met ondank vergelden en Pruissen kunnen verlaten, om zich in Engelschen dienst te begeven? Hoewel zelfs alexis daarin stemde, sloeg zij deze aanbieding stellig en beslissend af. Hoe geheim de onderhandeling gehouden ware, scheen zij echter frederik ter kennisse te zijn gekomen. Wanneer hij den jongen Koerlander op het Cirkel der Gravin aantrof, waar hem zijn adel zoowel, als zijne goede hoedanigheden en betrekking tot sophia, toegang verschaft hadden, keerde hij hem telkens den rug toe; en den Lord, die reeds afscheid ten Hove had genomen, betuigde hij zoo nadrukkelijk zijne verwondering, hem nog in de stad te vinden, dat deze het geraden achtte, spoedig de terugreis aan te nemen. Een brief van sophia aan de Gravin gaf der laatste omtrent deze houding des Konings, ten aanzien van beide, genoegzame opheldering, en vervulde haar met hoogachting voor het edele, dankbare meisje; zij kon zich niet weêrhouden, den Baron altenberg dien brief te laten lezen, die hem in de zigtbaarste gemoedsbeweging bragt. In
denzelven schreef zij onder anderen, dat, eer zij, volgens het ontwerp van den Lord, alexis naar Engeland volgde, zij liever hare verbindtenis met hem wilde breken; ja dat zij reeds nagenoeg tot dit uiterste gebragt was.
De Gravin drong in de ziel van haren ontroerden vriend, en verwierf eindelijk van hem de bekentenis, dat hij de schoone, ongelukkige sophia reeds bemind had, toen hij haar met lanisky in de Porseleinfabrijk leerde kennen. Thans kon de Gravin de zelfverloochening en edelaardigheid van albert niet genoeg bewonderen, die dezen hartstogt niet alleen bedwongen, maar zelfs tot sophia's verbinding met
| |
| |
alexis had medegewerkt. Hij, daarentegen, beweerde, niets dan zijn' pligt gedaan te hebben, en verklaarde plegtig, zich nimmer eenige inbreuk op de rust of het geluk van haar te zullen veroorloven, die hij boven alles beminde.
De Gravin besloot, tot sophia's regtvaardiging, den Koning haren brief mede te deelen, en zij slaagde hierin ten volle. Maar frederik, die den Lord kende, en wist, dat hij zijn plan niet zoo ligt zoude opgeven, had reeds bevolen, sophia niet uit Pruissen te laten vertrekken. Welhaast werd deze maatregel geregtvaardigd. De Lord wist sophia, door een zamenweefsel van intrigues, te overreden, dat de Graaf lanisky het ontwerp beraamd had, haar tot zijne gemalin te maken, en dat zijne deswege hoogst vergramde moeder den Koning om eene altijddurende gevangenis voor haar had aangezocht, zoodat haar niets overbleef dan de vlugt. Zij moest zich gevolgelijk met hare ouders naar eene haven aan de Oostzee begeven, voorzien van Deensche passen, welke hij haar had beschikt, en naar Engeland oversteken, waarheen hij en alexis vooruitgezeild waren. Dan, juist in het oogenblik, dat sophia begon te wankelen, verscheen albert, met brieven der Gravin en volmagt des Konings, ten huize der familie mansfeld, ontmaskerde het bedrog, en geleidde hen gezamenlijk naar Berlijn.
Door de Gravin lanisky op het hartelijkst ontvangen, bleef sophia geenerlei twijfel meer over; maar haar hart bloedde over het verlies van alexis, dien zij moest opgeven, wijl hij haar, uit eigenbelang, tot snoode ondankbaarheid wilde verleiden. Kort daarop schreef hij haar uit Engeland, dat, daar zij hem niet had willen volgen, hij van haar afzag, en dat hij, aangesteld bij de Engelsche fabrijk, op het punt stond, aan eene Miss zijne hand te geven, welke hem de Lord had leeren kennen.
Sophia schonk eerlang den edelen albert hart en hand uit vrije keuze; ofschoon hij het was, wien frederik de groote het edele meisje had toegedacht.
Lang leefde de Saksische Porseleinschilderesse te Berlijn, als Baronesse van altenberg, voor de liefde, gelijk voor de kunst; en nog bloeit het geslacht, dat haar als stammoeder vereert, gelijk de bloemen bloeiden en leefden, welke hare kunstrijke hand uit doode vormen schiep.
|
|