Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De hoop. Aan haar, die, wat ons 't lot ontzegt, Zoo vaak de ziel verblijdt, Der lieve Hoop wordt mijn gezang Erkentlijk toegewijd. Zoek vrij geheel de wereld rond, Zoo ver ze ooit werd doorkruist, En toon me een hart, van rijk of arm, Waarin de Hoop niet huist! Den heerscher, wenkend van zijn' troon, Vermeêrt zij goed en land; Den beedlaar, hinkende op een kruk, Reikt zij de trouwe hand. Zij stapelt hoog en hooger op Der rijken goud en goed; Zij stort den armen troost in 't hart, Voor 't geen hij derven moet. Den grijsaard lacht ze uit de eeuwigheid Met englen-wellust aan, En wijst hem in het blij verschiet Het eind der levensbaan. Den matgesloofden arbeidsman Schenkt zij de rust weerom; Zij toont in 't kind aan moeders borst Den steun van d'ouderdom. [pagina 387] [p. 387] Zij loont door 't meisje, braaf en goed, Des jonglings liefde en trouw; Schenkt maagden, door den huwlijkskrans, Den zoeten naam van vrouw. Moge ook de toekomst zwanger gaan Van wrangen tegenspoed, Haar tooverzoete kracht bezielt Het hart met dubblen moed. Ja zelfs, wanneer, in blinde drift, Vertwijfling ons bespringt, Is 't in ons hart de stem der Hoop, Die weer den storm bedwingt. Haar troost, die alle leed verzacht, Is hemelartsenij; De slaaf, in ketens voortgezweept, Aamt bij haar aanblik vrij. Zij, niet gekluisterd aan deze aard, Wijst ons, in de eeuwigheid, Op de onverwelkbare eerekroon, Het deugdzaam hart bereid. j. van der schalk. (Vrij naar het Hoogduitsch.) Vorige Volgende