Waarom maken kwakzalvers zoo veel fortuin in de wereld?
Dagelijks ziet men de Kwakzalvers fortuin maken, en dagelijks verwondert men zich daarover; niets, ondertusschen, laat zich gemakkelijker begrijpen. Een vermaard Geneesheer had eenigen tijd een' zeer schranderen knecht in zijn' dienst gehad, die hem op ééns verliet, en van wien hij sedert niets meer hoorde. De Dokter, eenige jaren daarna over de markt gaande, bleef staan luisteren naar een' Kwakzalver, om wien de menigte zich heendrong. Hoe verwonderd was hij, toen hij in dezen zijn' voormaligen knecht herkende! Te huis komende, dacht de Dokter over deze zonderlinge ontmoeting na, toen de Dokter uit de open lucht zich liet aanmelden. - ‘Hoe, jan! zijt gij Docter?’ - ‘Zoo goed als een ander, Mijnheer!’ Daarop ging jan aan het vertellen, hoe hij in het hoofd had gekregen, zijns meesters beroep bij de hand te nemen; hoe hij, met behulp van eenige kunsttermen, de lieden wat op de mouw spelde; hoe hij, bij geval, er zelfs eenigen genezen had, met behulp der recepten, waarvan hij kopij had gehouden; hoe hij, eindelijk, in tien jaren een vermogen vergaderd had, even zoo aanzienlijk als dat, hetwelk de Dokter met moeite in dertig had gewonnen. ‘Dat is onbegrijpelijk!’ riep de Dokter; ‘want gij zijt toch maar een ellendige Kwakzalver.’ - ‘Dat is zoo, Mijnheer! maar het is juist daarom, dat ik voortkom. Ik zal het u doen begrijpen.’ Hij trok zijn' vorigen Heer aan het venster, dat op de wandelplaats uitzag. ‘Hoe veel verstandige lieden,’ zeide hij, ‘gelooft gij, dat onder zestig personen zijn, die zich hier bevinden?’ - ‘Wel, zes of zeven misschien,’ zeide de Dokter. - ‘Ik geef er u tien,’ hernam de Kwakzalver: ‘dit zullen uwe patienten zijn. Tel nu! de rest is voor mij.’