Hoe denkt men in de zuidelijke provinciën van ons rijk over de Hollandsche taal?
Over het algemeen, zeker niet gunstig. En wanneer men in aanmerking neemt, dat, in een groot deel van die Provinciën, allen, die eene beschaafde opvoeding genoten hebben, van der jeugd af niets anders gehoord, niets anders gelezen, niets anders gesproken hebben, dan Fransch, zal men ligtelijk kunnen begrijpen, dat men aldaar ook gaarne het Fransch, als eene Volkstaal, behield, en er zeer tegen opziet, om zich het Hollandsch, dat ook voor een' vreemden niet gemakkelijk is aan te leeren, eigen te maken. De vooringenomenheid tegen onze Taal is te verschoonen, zoo lang men zijne bedenkingen op eene beschaafde wijze voordraagt; en de Noord-Nederlander, zacht en bescheiden van aard, leest en hoort die bedenkingen zonder eenige verbittering, en zal gaarne zien, dat men aan dezelve, zoo veel immer mogelijk, te gemoet kome. Maar hij verliest zijne hem aangeborene koelheid, en zijne gal loopt over, wanneer hij moet zien, dat zijne schoone en rijke moedertaal en heerlijke letterkunde worden veracht, bespot en verguisd door lieden, die met de Hollandsche Taal even weinig bekend zijn, als de Barbaren, die het Romeinsche Rijk verwoest hebben, met de Latijnsche bekend waren; wanneer men, in den Mercure surveillant, onzen tongval geschikt keurt, om der Bevalligheden schrik aan te jagen, en de liefkozingen, in dien tongval, vergelijkt bij het krassen van twee heesche raven; wanneer men, al verder, hoort beweren, dat onze manieren en ons verstand overeenkomstig zijn met onze Taal, en dat de Vorsten, die de verstandelijke vermogens hunner onderdanen slechts twee graden boven den Orang-Outang wenschen te plaatsen, niets beter zouden kunnen doen, dan de Hollandsche Taal, bij uitsluiting, in te voeren; wanneer men een' charles donny onze Taal hoort vergelijken met die der kikvorschen, en staande houden, dat er nooit een goed werk van den derden rang in het Nederduitsch is geschreven; en wanneer, eindelijk, de Schrijvers van den Belgischen
Observateur onze Taal meestal een jargon (ganzengekwaak) noemen. Intusschen behoeven wij ons over deze stoute Frondeurs, en over de raaskallingen en blaauw-boekjes van deze halfge-