| |
| |
| |
Mengelwerk.
Verdediging der geneeskunst, als leere der natuur.
(Vervolg en slot van bl. 12.)
II. Eene tweede beschuldiging, die men gewoon is tegen de Geneeskunst aan te voeren, betreft hare onbestendigheid en veranderlijkheid. En wie uwer is er, niet geheel onbekend met de lotgevallen dezer kunst, die niet ten volle de kracht dier beschuldiging gevoelt? Heeft niet die slaafsche, wankelende kunst elke veranderde denkwijze der eeuw geëerbiedigd, elk heerschend gevoelen hulde bewezen? Zag men haar niet beurtelings elke wijsbegeerte volgen, van deze hare stellingen, ja
hare taal zelve ontleenen, totdat een nieuw stelsel eene nieuwe hervorming deed geboren worden? Had niet elk tijdvak zijne Geneeskunst, gelijk het zijne meeningen en gebruiken en zeden had? Wat behoeven wij op een verwijderd verleden terug te zien? Ook de ondervinding onzer vaderen, ook onze ondervinding, moge hier getuigen. Klonk niet in de scholen der artsen de geheimzinnige taal eener bespiegelende wijsbegeerte, waar kort te voren de populaire voordragt der nieuwere Methodisten gehoord was? - En, hoe gaarne zouden wij het ons willen verbergen, wat wij niet verbergen kunnen: ook hier was de Geschiedenis de tolk der dwalingen van ons geslacht. Maar wij vergeven ze, die dwalingen, opdat ons ook de onze eens vergeven worden: want waar is de vermetele sterveling, die beweren zal, dat hij zulk eene vergeving niet behoeft? Die beschuldiging moge dan sekten en stelsels treffen; maar wij spreken niet van stelsels of sekten; wij spreken van de leer der Natuur, en deze is even onwankelbaar, even bestendig, als haar oorsprong. Duizende stelsels ontstonden,
| |
| |
werden toegejuicht en vergeten; zij alleen was onsterfelijk. Duizende sekten werden geboren, bloeiden en vergingen met de eeuw, die haar had voortgebragt; zij alleen was voor alle tijden, voor alle volken, voor alle geslachten geschapen. Zij leefde eeuwig in de harten harer ware priesteren. Van sektengeest en heerschende gevoelens hunnes leeftijds onafhankelijk, woonde de kleine schare dier priesteren, als vrije onderdanen der Natuur, te midden eener menigte slaven hunner eeuw. Bij hunne tijdgenooten miskend of vergeten, leefden zij, in stille afzondering, voor het nageslacht, en verwierven zich bij dat nageslacht eenen roem, die, aan tijd noch plaats verbonden, nimmer zal vergaan. Hoe ook door eeuwen en zeeën gescheiden, waren zij door één geloof, door ééne leer verbonden, leefden zij als één gezin van broederen, elkander onderwijzende en elkander verlichtende. Ook voor ons leefden zij; ook ons onderwijzen en leeren zij: want hunne wijsheid is eene wijsheid der ervaring, hunne lessen en voorschriften strekken zich uit tot alle geslachten; zij hebben overal en altijd, waar zij in goede aarde gezaaid zijn, de schoonste vruchten gedragen. Door het onderwijs der Ouden gevormd, in hunne school opgevoed, getuigden de grootste artsen van alle tijden eenstemmig, aan de beoefening dier Ouden het beste gedeelte hunner kunst verschuldigd te zijn, en was deze hunne vorming en opvoeding de voorbereiding tot een onsterfelijk, roemrijk leven; en ook van dezen en van hunne leermeesters kunnen nog de artsen onzer dagen eene kunstoefening leeren, hun tot lof, en ten zegen hunner lijdende tijdgenooten. Als leer der Natuur, is de Geneeskunst dezelfde bij alle volken en in alle tijden; zij is dezelfde, hetzij hippocrates, hetzij galenus, hetzij sijdenham, hetzij baglivius, hetzij boerhaave haar verkondige; want zij is
één, gelijk de Natuur één is.
Doch wanneer ik van eene onveranderlijke Geneeskunst spreke, dan spreek ik niet van eene onverander- | |
| |
lijke geneeswijze der artsen; deze toch zou even moeijelijk te bewijzen zijn, als te bewijzen, dat het menschelijk geslacht nimmer eenige verandering had ondergaan. De Geschiedenis leert ons, dat elk tijdvak zijne deugden en ondeugden gehad heeft. En zouden wij dan, die weten, met welke naauwe banden de zinnelijke mensch aan den zedelijken verknocht is, het zoo ongeloofelijk vinden, dat ook elke leeftijd der menschheid zijne gezondheid en zijne ziekten gehad hebbe? Zouden wij, bij zoo veelvuldige veranderingen van den zinnelijken mensch, ons den zedelijken wel onveranderd kunnen voorstellen? En, indien dit waar is, hetgeen de jaarboeken der Geneeskunst getuigen, en waaraan wel niemand onzer twijfelen zal; indien het verschil der gezondheid, zoo sprekend uitgedrukt in de verschillende en eigene geäardheid der heerschende ziekten van elk tijdvak, niet kan ontkend worden, - zullen wij ons dan verwonderen, dat ook elk tijdvak zijne heerschende geneeswijze gehad hebbe, en deze door de artsen, die in hetzelve hunne kunst oefenden, boven alle andere zij aangeprezen? Zoo vereischte de eenvoudige kinderleeftijd des menschdoms eene even eenvoudige geneeswijze, die voor ons vertroeteld en weelderig geslacht niet minder ongeschikt dan ontoereikend wezen zou. Immers, had de gezondheid der menschen hare leeftijden, ook de Geneeskunst had de hare; en deze moest in verschillende tijden even zeer verschillen, als de toestand van gezondheid en ziekte in elk dier tijden onderscheiden was. Hare gedaante en toepassing moge dan veranderen, haar aard en gronden blijven zeker en onveranderlijk, zoo lang de menschelijke natuur dezelfde is, zoo lang zij dezelfde wetgeving eerbiedigt.
III. Wij hebben dus getracht u te overtuigen, dat de Geneeskunst, die wij verdedigen, waar en bestendig is; doch hiermede achten wij het pleit geenszins voldongen. Wat toch zou het eener kunst baten, die zich niet door woorden, maar door daden moet aanprijzen, dat zij, schoon waar en bestendig, echter zoo ingewik- | |
| |
keld, zoo duister, zoo afgetrokken ware, dat zij naauwelijks door den grootsten geest bevat, niet dan met het uiterst gevaar toegepast, niet dan met de hoogste onzekerheid in uitkomsten ten nutte der menschen aangewend kon worden? Die Geneeskunst moet zich dan ook door hare eenvoudigheid aanprijzen, zal zij uw vertrouwen volkomen waardig zijn. Het zij mij vergund, M.H.! in de laatste plaats, ook dezen haren karaktertrek wat nader te ontwikkelen; en dat dan uw eigen oordeel beslisse, of zij met regt eenvoudig genoemd kan worden.
Wij hebben u de Natuur voorgesteld, wakende voor het welzijn des ligchaams, en dat welzijn met alle inspanning van krachten tegen de vijandelijke aanvallen van ziekten verdedigende; thans zullen wij haar u voorstellen, als zegevierende in dien strijd, en na dat zegevieren hare geledene verliezen herstellende.
Een magtige Staat, bloeijende in welvaart, rijk in zegeningen, door den vrede aangebragt, wekke onze bewondering; - het is in den kamp des oorlogs, dat hij zijne reuzenkrachten ontwikkelt; het is in dien kamp, dat ons zijne magt verbaast: en, bewonderden wij alzoo de magt der Natuur in den vreedzamen staat van gezondheid, wij verstommen bij het gezigt van haar alvermogen in den strijd. Dáár eerst, in dien strijd der overwinninge, dáár is het, dat zij hare krachten vertoont, dat zij zich aan ons als magtig kennen doet. Of kunt gij twijfelen aan dat vermogen ter zelfverdediginge, wanneer gij ziet, hoe de smart, als vriendelijke bewaakster des levens, voor den dreigenden vijand waarschuwt, of hem verraadt, waar hij ongemerkt mogt zijn binnengeslopen; wanneer gij de schadelijke stoffen door ongewone bewegingen ziet uitgeworpen; wanneer het hart zijne slagen verdubbelt, en de Natuur eene koorts verwekt, om het ingedrongen smetgif naar buiten te jagen, gelijk de weldadige stormwind de lucht zuivert van schadelijke, haar verpestende dampen; wanneer gij, in wonden, de Natuur haren heelenden bal- | |
| |
sem ziet bereiden; wanneer gij haar het afgestorvene, het onnutte ziet afwerpen, gelijk de boom zijne afgeleefde herfstbladeren afschudt? Die ooit getuige was van het lijden der Natuur, was ook getuige van hare poging tot herstelling; die moest ook erkennen, dat het de Natuur is, die de ziekten geneest. En hier vooral vertoont zich de leer, waarvan wij spreken, in hare schoone eenvoudigheid; want in dit geloof aan de krachten der Natuur ter genezing ligt het gansche geheim harer kunst opgesloten.
De Natuur geneest de ziekten. Zij geneest die niet slechts dán, als, in hevigen strijd, ons het gezigt treft harer reuzenmagt; maar ook dán, als zij hare aanvallen wijsselijk verdeelt, om hare krachten, door te sterke en onafgebrokene inspanning ligt te spoedig uitgeput, telkens te kunnen herstellen, en zich tot langeren strijd voor te bereiden. En, waar zij onvermogend is, om haar oogmerk te bereiken, dáár nog zijn hare flaauwe en vruchtelooze pogingen zoo vele blijken harer weldadige bedoeling, die, nog in de laatste worsteling zigtbaar, niet dan met den laatsten aderslag ophoudt.
De Natuur geneest de ziekten. De hoogmoedige leeraar der sekte moge zich, in dwazen waan, heer der Natuur noemen; de leerling der Natuur stelt er zijne grootste eere in, haar onderdaan te zijn. Vervuld met het beeld harer liefderijke wijsheid, tracht hij steeds haren wil te vernemen, hare wenken te volgen, hare zinkende krachten te ondersteunen, hare te hevige pogingen te beteugelen, wat haar schaden kon te verwijderen, wat haar voordeelig was aan te brengen, haar te leiden waarheen zij zelve streefde; in één woord, haar in alles te volgen, na te streven; en in dit navolgen, in dit nastreven is de eigene voortreffelijkheid der kunst gelegen; juist dit is hare schoone strekking, en het verheven doel, dat zij zich heeft voorgesteld. In elke ziekte toch ontwerpt de Natuur haar plan van genezing; zij ontwerpt dit ook dán, als haar de krachten of middelen ter volkomene uitvoering ontbreken, en
| |
| |
zelfs in den meest kwijnenden staat des levens vermag de kunst niets meer, dan de gezonkene krachten op te beuren, en deze alzoo in staat te stellen, om door eigene inspanning werkzaam te zijn tot eigen herstel; en, indien ook dit onmogelijk is, indien de Natuur zelve niets meer verrigten kan, dan is ook alle kunst onvermogend, om de dreigende slooping voor te komen. Voorwaar, de geneeswijze der Natuur is de éénige bron aller ware Geneeskunst; want die kunst, zal zij zekerheid bezitten, moet eene navolging der Natuur wezen: waar dit voorbeeld haar geheel verlaat, houdt zij op kunst te zijn; daar is zij slechts een waagspel, even bedriegelijk als gevaarvol. En vraagt gij, waar de kennis dier goddelijke Geneeskunst der Natuur te zoeken zij, ik wijze u op de Natuurstudie zelve; ik wijze u op de gouden gedenkschriften harer beoefenaren, die de Natuur in hare geheimste werkingen bespied, en de voortreffelijke kunst harer navolging in lessen en voorbeeld onderwezen hebben; ik wijze u vooral op eenen hippocrates, die ons, in kinderlijke opregtheid, zijnen ganschen geest heeft opengelegd, en de gedenkteekenen zijner bekwaamheid tot navolging, maar ook zijne dwalingen ter waarschuwinge en leeringe heeft nagelaten. Verhevene eenvoudigheid! Het kinderlijk gemoed kent en gevoelt uwe waarde; de trotsche wijsgeer miskent en versmaadt u, omdat hij zich schaamt een kind te zijn. Verhevene eenvoudigheid! De kinderlijke hippocrates mogt u waarderen en beminnen; zijne onwaardige nakomelingen kenden noch bevatteden u. Hij predikte de leer der Natuur; zij verkondigden de leer der scholen. Hij sprak de taal der Natuur, de taal vol eenvoudigheid en waarheid; zij prevelden de taal der sekten, de taal vol kunst en bedrog. Hij verklaarde de Godspraken der Natuur; stelselzucht verduisterde die Godspraken, gelijk zij die des Bijbels verduisterd heeft.
Doch hoe is de menigte en verscheidenheid van geneesmiddelen met de eenvoudigheid der kunst overeen
| |
| |
te brengen; geneesmiddelen, alle met weidsche eertitels hunner deugden pralende, alle met de uitbundigste lofspraken aangeprezen? Wie zal aan de eenvoudigheid eener kunst gelooven, die duizende der verschillendste hulpmiddelen behoeft? Zijn deze niet zoo vele sprekende bewijzen van het tegendeel? - Zij zouden het zijn, M.H.! indien de Geneeskunst, waarvan wij spreken, ze allen behoefde. Maar weet, dat de grootste meesters der kunst zich altijd bij enkelen der eenvoudigsten en meest beproefden bepaald hebben. Maar weet, dat de volmaking der kunst niet met het getal der geneesmiddelen, maar met de juiste kennis van derzelver gebruik is toegenomen; want nimmer heeft de rijkdom en overvloed der wapenen, maar wel de geoefendheid en moed van hen, die ze voerden, de overwinning aangebragt.
Zoo mij nu eindelijk iemand, met den Wijsgeer van Geneve, de feilbaarheid en dwalingen der artsen mogt tegenwerpen, ik zal niet dwaas genoeg zijn, de onfeilbaarheid dier artsen te beweren, evenmin als de onfeilbaarheid der wijsgeeren; want alle zijn zij en blijven zwakke en voor dwaling vatbare menschen. Maar die artsen beoefenen eene kunst, welke in haren aard niet minder eenvoudig, dan waar en bestendig is. Zij verkeeren met de Natuur, die hun telkens hunne dwalingen aanwijzen, hun telkens, zoo zij hooren willen, hare vermaningen en lessen zal mededeelen. Zij genieten den vertrouwelijken omgang der grootste Geniën aller eeuwen en volken; zij zien zich den schat van derzelver ondervinding geopend; de waarheden, die zij ontdekten, zijn ook hunne waarheden; het goede en nuttige, dat zij leerden, is ook voor hen geleerd. Zij hooren hen lessen geven vol kennis en diepe wijsheid, maar hooren hen ook, in ware grootheid der ziele, de opregte belijdenis doen hunner dwalingen; en die bekentenis is de schoonste nalatenschap van het voorgeslacht, en het behoedmiddel tevens voor de dwalingen der nakomelingen.
| |
| |
Ik heb u dan de Geneeskunst als Natuurleer afgeschetst; ik heb u die leer als waar, als bestendig, als eenvoudig voorgesteld; en, mogt het mij gelukken, u van hare waarheid, bestendigheid en eenvoudigheid te overtuigen, dan voorzeker had ik haar tevens uwe achting, uw geloof, uw vertrouwen geschonken. Maar, wat spreek ik van geloof, van achting, van vertrouwen? - van liefde moest ik spreken. Of zult gij andere kunsten beminnen, die u slechts een vlugtig oogenblik des genots beloven, en haar verstooten, die voor uwe gezondheid, voor het volkomenst genot uws levens, onophoudelijk zorgt en waakzaam is? Zult gij haar haten, die voor uw leven, het leven uwer vrienden en ouders en echtgenooten en kinderen, geheel bestaat, dit en dit alleen ten doel heeft van zoo vele pogingen en inspanningen - haar haten, die ten zegen der menschheid geboren werd? En behoeve ik u wel die zegeningen te herinneren? De pest binnen de plaats harer geboorte teruggedrongen, geweerd uit het beschaafdste gedeelte der wereld; de ligchamelijke opvoeding uwer kinderen verbeterd; de schoonheid, de gezondheid, het leven van dat u zoo dierbaar kroost beveiligd voor eene ziekte, die schoonheid en gezondheid en leven zoo jammerlijk verwoestte, beveiligd door eene kunstbewerking, even min smartelijk als gevaarlijk; het welzijn uwer legers en vloten, dat uwer arme medebroeders, uwer zorgen boven allen waardig, door zoo vele voorbehoedmiddelen, en inzonderheid door de vernieling van smetstoffen verzekerd, die de lucht, onze levensbron, vergiftigden; - dit alles, en nog oneindig meer, zou ik u kunnen opnoemen. Dan, gij kent ze, die weldaden, en dankbaar erkent gij ze tevens; daarvan verzekert mij uw gevoel en uwe beschaafdheid, die u, als belijders der schoonste Godsdienstleer, en als beminnaars en beoefenaars van kunst en wetenschap, zoo voordeelig kenschetsen. Maar ik spreek niet alleen tot waardige vereerders van beschaafdheid, tot beminnaars van al wat goed is en edel, van al wat
| |
| |
de vermindering van menschelijke ellende en de vermeerdering van menschelijk geluk bedoelt; ik spreek ook, en hierop verheffe ik mij, ik spreek ook tot Nederlanders, wien de roem van hun gezin, de roem des vaderlands, boven alles ter harte gaat. Tot hen spreek ik van eene kunst, die, in Griekenland geboren, na eene langdurige ballingschap, in vergetelheid doorgebragt, onder ons opgenomen en gekweekt, in Nederland een nieuw leven ontving, en aan Nederlanders het grootste gedeelte harer latere beschaving te danken had. Ik voere tot Nederlanders het woord, tot dankbare kinderen van groote, roemrijke vaderen, wier nagedachtenis hun thans meer dan ooit heilig en eerbiedwaardig moet wezen. Ik wijze hun onder dat voorgeslacht eene rij waardige zonen en leerlingen van den Priester van Cos, en aan het hoofd van die allen wijze ik hun hunnen onsterfelijken boerhaave, den hippocrates van Nederland. En zijn u, beminnaars des vaderlands! de namen van eenen luther en erasmus, als hervormers van uwen Godsdienst, die van hooft en vondel, als opbouwers uwer taal- en letterkunde, heilig, dan zult gij ook den naam van boerhaave, den vader uwer Geneeskunst, niet vergeten. Vergeten? - Neen, vereeuwigde boerhaave! wij mogen min waardig uw spoor gedrukt hebben, uw nakroost zal u niet vergeten; nooit rust op ons de blaam van zulk eene ondankbaarheid. Partijzucht moge uw stelsel hebben aangerand, dat stelsel moge het algemeen merk dragen van menschelijke zwakheid, - het beste gedeelte van uwen roem, uwe kunst, bleef ongeschonden; die roem zal bestaan, als reeds duizende stelsels ná het uwe vergeten zullen zijn: want die naam is van tijd noch plaats afhankelijk; hij is eeuwig, als de waarheid, waarop hij rust. Berisping en lof mogen u onder uwe tijdgenooten zijn te beurte gevallen, die berisping was niet
vrij van nijd of vooroordeel, die lof niet zuiver van vreemde inmengselen. De hartstogten, die u veroordeelden of toejuichten, zijn
| |
| |
ingesluimerd; maar het oordeel der nakomelingschap, alleen bevoegd om over verdiensten uitspraak te doen, heeft u den lauwer uwer ware grootheid toegewezen. En zoo lang ons het vaderland, wiens eere gij blijft, lief en waard is, zoo lang zal ook uw aandenken en uwe nagedachtenis ons dierbaar blijven.
En zoo is dan, M.H.! de leer, over welke ik sprak, niet de leer van partij of sekte, het is de leer der Natuur; en wanneer wij prijs stellen op den geest van verdraagzaamheid, die het eigen kenmerk en het schoonste sieraad tevens onzer eeuwe is, dan moet ook in dit opzigt eene leer onze goedkeuring wegdragen, zoo geheel vreemd van stelselzucht, die de onzalige bron aller onverdraagzaamheid in het uitgestrekt gebied der waarheid geweest is. Maar die leer, door hare waarheid en eenvoudigheid zoo overeenkomstig met het echt Nederlandsch volkskarakter, onder ons opgenomen, door onzen boerhaave hersteld, bij ons op zijn voorbeeld aangekweekt en beschaafd, - die leer, dus in Nederland als herboren, mag met regt de onze genoemd worden; want nergens vond zij zoo vele en zoo standvastige aanhangers, nergens had zij zulk eene magt, zulk eenen heerschenden invloed. - En nu, M.H.! zult gij aan die leer dan nog vertrouwen en liefde ontzeggen? Ik vraag ze u niet voor mij, voor mijne verdediging, dat vertrouwen, die liefde; ik vorder ze van u in name der Natuur, waaruit zij sproot, in name der waarheid, waarop zij steunt, in name der menschheid, wier geluk zij bedoelt. Ik eisch ze van u ter liefde des vaderlands, waartoe zij behoort, waaraan zij verknocht, waar zij als eigen geworden is. - Niet voor mij zij de prijs der overwinning in dit pleitgeding; want niet voor mij, maar voor den stichter uwer Geneeskunst, voor uwen boerhaave, heb ik dien bedongen. Hem, den priester der Natuur, den beminnaar der waarheid, den menschenvriend, den roem zijns vaderlands, hem behoort hij; hij en hij alléén is dien waardig. En, ik weet het, gij zult hem dien
| |
| |
prijs niet onthouden; want gij eerbiedigt de Natuur, gij acht de waarheid, gij wenscht het heil der menschheid, gij mint het vaderland, en de roem van dat vaderland is de uwe.
|
|