Maar was dit dan werkelijk het gevoelen van schultens, in den rijpen leeftijd zijner kennis en wijsheid? Dit is eene vraag, waarop het hier voornamelijk aankomt. De Heer van der palm schijnt dit, zoo al niet te ontkennen, ten minste in twijfel te trekken, wanneer hij zegt, bladz. 131: ‘Al hebben wij hier niet het gevoelen van schultens in den rijpen leeftijd zijner kennis en wijsheid, toen hij het grootste deel van Jobs gedicht vertaalde, het heeft zich nu echter in het bezit van zijnen naam gesteld.’ Doch ik moet hierop aanmerken, dat schultens, volgens het pas door mij gezegde, dit gevoelen nog aankleefde ten minste in zijn vier en dertigste levensjaar welke leeftijd toch buiten allen twijfel wel mag worden gehouden voor den rijpen leeftijd der kennis en wijsheid van elk eenen, die ooit op den naam van een kundig en wijs man aanspraak maken kan, en vooral van eenen man, als schultens was, die zich reeds in zijne vroege jeugd zeer vele schatten van kennis en wijsheid vergaderd had. En hoe natuurlijk zoude men ook mogen denken, dat, indien hij, sedert dien tijd, te dezen aanzien van gedachten veranderd was, hij ook de twee eerste Hoofdstukken zoude vertaald hebben? Althans mij is nooit iets van zulk eene verandering gebleken. Het is zoo; de Heer schultens heeft het onsterfelijk werk van herder over de Hebreeuwsche Dichtkunst, waarin het tegenovergesteld gevoelen verdedigd wordt, niet aangehaald: doch dit kan evenzeer ten bewijze strekken, dat herder, hoe hoog ook anders door hem geschat, hem in dit stuk niet overtuigd heeft, als dat dit werk toen nog niet, gelijk de Heer van der palm denkt, tot zijne kennis gekomen was. Hoe dit zij; het door mij gezegde toont genoegzaam, dat het opgemeld gevoelen geenszins slechts het gevoelen
van zijne vroegere jeugd, maar tevens ook van zijnen mannelijken leeftijd geweest is. Ook zie ik even weinig, als de Recensent, hoe dit gevoelen hem eenigzins zoude hebben kunnen tot oneer strekken; vooral, daar het overeenkwam met dat van zijnen onsterfelijken Grootvader.
Ik vond mij verpligt om mij hierover eenigzins breeder uit te laten; dewijl het mij even diep grieven zoude, te boek te staan als iemand, die meer of min de eer van mijnen onvergetelijken Vriend zou benadeeld hebben, als de Heer van der palm zegt, dat het hem grieft, dat men deze inleiding voor deszelfs vertaling van Job gevoegd heeft.
h. muntinghe.