Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 538]
| |
uitmuntend geschrift, uit de Archives politiques, philosophiques et littéraires, No. VII, Janv. 1818. hier mede vertaald gegeven, gelezen hebben, zullen wij ons wel wachten eene recensie te stellen van een, misschien romantisch, verhaal, hetzij dan al of niet op eene ware gebeurtenis gegrond; te meer, daar een vrij uitvoerig naschrift, een gesprek tusschen twee vrienden behelzende, iedere bedenking tegen het waarschijnlijke oplost, en alzoo de eer van het opstel, beschouwd als kunstgewrocht, volkomen handhaaft, Het verhaal zelf beslaat slechts 84 bladzijden, met eene groote letter en zeer ruim gedrukt, maar bevat alles, wat aanprijzen kan, en moet niet vlugtig gelezen, maar herlezen en overdacht worden, als wanneer het bijna in iederen regel den uitmuntenden steller vergeten doet, belangstelling in den ongelukkigen lijder opwekt, eigen leed doet wegzinken, en al de kracht gevoelen van opregte Godsvrucht. Het is de geschiedenis van eenen melaatschen, sinds vijftien jaren reeds, wegens zijne ongelukkige kwaal, tot volstrekte eenzaamheid gedoemd; eenen man met het gevoeligst hart, en een echt Christelijk lijder, die zijn ongeluk voelt in geheel deszelfs gewigt, en hetzelve draagt onder het ontzettend gevoel: ‘ik moet geen ander gezelschap hebben, dan mij zelven, en geenen anderen vriend, dan God;’ maar zijne namelooze ellende draagt met onderwerping, en zijne liefde tot de menschen en God onder dat alles volkomen bewaart. ‘Hoe stemt de inhoud van dit boeksken (dit willen wij uit het Naschrift overnemen) met den inhoud overeen van de Beeldengalerij der Heimwee-kranken van ulysses van salis, die over het lijden voorbeeldeloos fraai heeft geschreven, niet slechts, maar, onder de zwaarste rampen, ook een voorbeeld van lijdzaamheid heeft gegeven, hetwelk ten bewijze kan verstrekken, dat een gedrag, hoedanig men Melaatschen doet houden, niet hersenschimmig, en geen bloot ideäal is, dat niet zou kunnen verwezenlijkt worden. Welk een genoegen, ook, te Parijs, in den Autheur van dit boeksken, eene wederga te vinden van den genoemden zaligen. Zwitserschen Edelman! Zijn deze bladeren een voorteeken, dat de Heere geve! dan gaan Franschen ons stichten, (!!!) en zal zich nog het een en ander openbaren, als heugelijk gevolg van bedroevende tijden.’ | |
[pagina 539]
| |
Is deze vertaling regtstreeks uit het Fransch? De Vertaler bevond zich, naar het schijnt, bl. 94, te Gottingen, waar men, bl. 106, berigt had, dat het stukje in het Nederduitsch werd overgebragt. Misschien, echter, is dit hier of daar eene schrijffout. |
|