denken, en voor grooter publiek. Wij gelooven den redenaar gaarne, en de redevoeringen dragen er bewijs van, dat hij aan verzameling en zamenstelling nog al wat tijd en moeite besteed heeft; maar nu geeft hij dan ook zoodanige stukken, welke niemand vragen zal, waarom zij gedrukt werden, met aanwijzing der geraadpleegde schrijvers, en waar men verder te regt kan; terwijl verscheidene aanteekeningen, aan den voet der bladzijden, het een en ander uitbreiden, ophelderen en bevestigen. Beide de stukken beschouwen de dieren, in derzelver geaardheid, huishouding, dienst en nut voor den mensch, ten betooge van Gods wijsheid, magt en goedheid; en deze beoogde strekking houdt de redenaar onafgebroken vol, zoodat hij in het boek der natuur regt godsdienstig lezen doet.
Uit het tweede stuk, dat ons de werk- of wapentuigen der roofdieren doet kennen, hun ter voedselbejaging, of ook, omgekeerd, ter afwering of ontkoming van bedreigden moord, noodig, en hieraan de opmerking verbindt op de listen en kunstgrepen, door verscheidene derzelven te dien einde gebezigd, bepalen wij ons bij het opgeven van een paar bijzonderheden:
‘Wie zou vermoeden, dat een waterdruppel bij eenig levend schepsel een middel of werktuig van roofbejaging zou kunnen zijn? En evenwel zulk een is dat van zekeren visch. In de Oostindische binnenwateren, zoo als b.v. die bij Batavia, wordt een visch gevonden, (chaetodon rostratus, langsnuitige klipvisch) die door een' waterdruppel zijne prooi bemagtigt. Hij onthoudt zich gemeenlijk aan de oevers; en nu, eene vlieg of ander insekt op eene waterplant ziende zitten, spuit hij uit zijnen pijpaardigen, beenigen snuit een' enkelen waterdruppel, welke nimmer mist het insekt te raken en in het water te doen tuimelen, wanneer het straks den belager ten buit verstrekt.’
‘Het kunstige maaksel van de oogen der meeste insekten dient aan dezelve zoo wel tot hulpmiddel ter betere prooibejaging, voor zoo verre zij roovers zijn, als om het geduchte noodlot te ontgaan, van door verslindende vervolgers ter prooije gegrepen te worden. En ook hier moeten wij verbaasd staan van verwondering over zoo veel kunst en wijsheid, als door de hand des onbegrijpelijken Scheppers, in het zamenstel derzelven, is gewrocht. Immers de oogappels de-