| |
Zeemans Handleiding voor zijne berekeningen op zee, bevattende een aantal korte, doch naauwkeurige, regelen, bijzonderlijk voor den zeeman geschikt, om praktisch de voornaamste en meest voorkomende problema's op te lossen. Door J.G. Arbon, Examinator der Stuurlieden in dienst van Z.M. Te Rotterdam, bij Arbon en Krap. 1819. In gr. 8vo. XVI en 150 Bl.
Dit boekje bevat een zamenstel van regels voor het dagelijksche gebruik van den zeeman, vergezeld van voorbeelden tot opheldering, en van voorbeelden tot oefening; voorts de tafels van kimduiking, dampheffing, en zonsdeclinatie; met nog eenige kleine tafeltjes, waarvan het gebruik door den Heer arbon wordt aangewezen.
De Heer arbon vangt zijn werk aan met het verbeteren van de zonshoogte, wegens kimduiking, dampheffing, en halve middellijn. Hierop laat hij volgen het verbeteren van de zonsdeclinatie, voor de lengte ten oosten of ten westen van den eersten meridiaan, en van wege den tijd vóór of na den middag; voorts het bepa- | |
| |
len van de breedte door de middaghoogte van de zon; het berekenen van den zons- waren en schijnbaren op- of ondergang buiten het oost of west; het bepalen van de miswijzing door eene kimpeiling; en het verbeteren van het horologie door den zons- schijnbaren op- of ondergang. Dit beslaat met elkander 38 bladzijden, en kan voor menig zeeman tot een nuttig gebruik verstrekken.
Van bladz. 39 tot 65 leert de Heer arbon de breedte buiten den middag, en de verbetering van het horologie volgens dien, door den regel van douwes bewerken; en hierin meent hij zijne voorgangers en tijdgenooten ver overtroffen te hebben (voorr. bladz. 7 en 8), door bij dezelve alle mogelijke verbeteringen in het werk te stellen. Vooreerst zegt de Heer arbon (bladz. 41 en 42), dat het van belang is, de waarnemingen op de geschiktste tijden te doen; doch dat men, met den middag tusschen beiden, alleen behoeft te letten, dat de zon in geen geval te ver van den middag af staat, zonder er evenwel bij te voegen, wanneer de zon al of niet te ver van den middag af is. Douwes geeft deze limieten naauwkeurig op; en wij zijn overtuigd, dat dezelve strikt in acht genomen moeten worden, wanneer men goede uitkomsten verkrijgen wil. Met den middag niet tusschen beiden, zegt arbon, moet de eene waarneming ruim tweemaal zoo veel tijds van den middag af zijn als de andere. Dit gaat in vele gevallen niet door, en wordt door douwes veel naauwkeuriger opgegeven.
Op bladz. 48 leert de Heer arbon de waargenomene hoogten van de zon herleiden tot die, welke men waargenomen zoude hebben, als de zon op het oogenblik van de waarneming de middagsdeclinatie gehad hadde. Dit komt ons voor, meer beuzelarij, dan wel van wezenlijk nut te zijn, omdat het eene onbeduidende verbetering is, waarmede welligt niemand zich ophouden zal; maar het kan aan de zaak geen nadeel doen.
| |
| |
Op bladz. 52 leert hij de hoogten van de zon, die met een zeilend schip vóór of na den middag genomen zijn, herleiden tot die, welke men gelijktijdig zoude waargenomen hebben op de middagplaats van het schip. Dit wordt op zichzelve goed behandeld, en kan bij de breedte buiten den middag met voordeel aangewend worden, als men er het regte gebruik van weet te maken; maar hieraan heeft het den Heer arbon gehaperd, zoo als straks nader blijken zal.
Op bladz. 55 leert arbon, gelijk douwes en zijne navolgers, den verloopen horologietijd tusschen de waarnemingen herleiden tot dien, welken men in de berekening van de breedte gebruiken moet, als men tusschen de waarnemingen van meridiaan veranderd is. Dit is insgelijks goed op zichzelve; maar de Heer arbon weet er het regte gebruik niet van, omdat hij het wezen der zake niet inziet; want nu brengt hij, op bladz. 57, alle de aangevoerde verbeteringen te gelijk in het spel, zonder te beseffen, dat de eene in de andere, ten minste voor een groot gedeelte, ligt opgesloten. Het verbeteren van den verloopen horologietijd door de veranderde lengte was een vernuftige trek van douwes, om daardoor het herleiden van de hoogten te ontgaan, zonder veel in naauwkeurigheid te missen; en hierin is hij door de Engelschen en Amerikanen gevolgd; terwijl verscheidene andere natiën, de Franschen, Duitschers, Deenen en Zweden bij v., zich veelal blijven hechten aan het herleiden van de hoogten, hetwelk een weinig naauwkeuriger, maar minder eenvoudig is. De Heer arbon beschouwt deze verschillende manieren van verbeteren als gedeeltelijke verbeteringen (voorr. bladz. 8), en vermeent nu regt naauwkeurig te zijn, door dezelve te gelijk in het werk te stellen; waarom hij dan ook zijne uitkomsten de ware breedte noemt, schoon het nare breedten zijn. - Om te zien, hoe veel de ware breedte in de voorbeelden van arbon (bladz. 57) van de ware breedte zelve afwijkt, hebben wij er eenige door onze regelen van nagerekend; wij vonden alzoo
| |
| |
voor No. 1 zes minuten, voor No. 3 elf minuten, en voor No. 5 acht minuten meer.
Hierop laat de Heer arbon (bladz. 63) een' regel volgen, om door den rijzingtijd, in de breedte buiten den middag, de verbetering van het horologie op den middag te vinden. Dit geheele stuk is een hors d' oeuvre; want als de hoogten herleid zijn tot den horizon van de middagplaats, is alles vereffend, wat er ten aanzien van den voortgang van het schip in acht genomen moet worden; de rijzingtijd is dan de ware tijd der hoogste observatie van den middag, en het verschil tusschen dezen tijd en den horologietijd is de verbetering van het horologie met betrekking tot den meridiaan van de middagplaats. Maar de Heer arbon heeft, door het bederven van zijnen verloopen tijd, den rijzingtijd reeds bedorven, en tot het verbeteren van het horologie, zoo wel als voor het berekenen van de breedte, ongeschikt gemaakt; en hierbij laat hij het nog niet: hij gaat daarenboven ook nog den horologietijd van de hoogste observatie bederven, door er de veranderde lengte, tusschen deze waarneming en den middag, bij te tellen of af te trekken, om er alzoo eene dubbel bedorvene horologie-correctie uit af te leiden. Wij hebben het vijfde voorbeeld van arbon (bladz. 65) nagerekend, en bevonden, dat het horologie op den middag vóór geweest is 6m. 36s.; als wij hetzelve op zijn arbons behandelen, vinden wij 8m. 35s., schoon arbon zelf er 3m. 8s. heeft uitgebragt.
Van bladz. 66 tot 101 leert arbon de verbetering van het horologie vinden door eene enkele zonshoogte; het berekenen van de zons azimuth, en van de miswijzing volgens dien; alsmede het behandelen van de koppelkoersen. Dit is alles goed, en overeenkomstig hetgeen in andere boeken over de stuurmanskunst gevonden wordt.
Van bladz. 102 tot 115 handelt de Heer arbon over het vinden van den koers en verheid tusschen twee plaatsen, waarvan breedte en lengte gegeven zijn, wanneer
| |
| |
namelijk het verschil in breedte te aanmerkelijk is, om volgens de manier van douwes door de middelbreedte bewerkt te worden; hij gebruikt hiertoe, behalve de middelbreedte- tafel van douwes, nog vier andere tafels van zijn eigen maaksel, doch waarvan ons de gronden onbekend zijn; maar dit weten wij, dat de afstand van de beide plaatsen, in het 3de voorb. (bladz. 112) acht mijlen, en in het 4de voorb. (bladz. 113) tweehonderd zeven-en-twintig mijlen meer is, dan de Heer arbon, door op zijne manier alle mogelijke verbeteringen in het werk te stellen, verkregen heeft.
Van bladz. 116 tot 121 vinden wij nog iets over den gebeterden koers en verheid, en de stroomkaveling, overeenkomstig het boek van douwes.
Dit is nu het hoofdzakelijke van den inhoud. Voor het overige schijnt dit werkje met zoo veel overhaasting opgesteld en afgedrukt te zijn, alsof elke vertraging met levensgevaar ware vergezeld geweest. Wij zouden bezwaarlijk kunnen gelooven, dat de man er ooit, gelijk men zegt, bij gezeten heeft, zoo in het zamenstellen, als in het nazien van de proeven. Onnaauwkeurigheden, taalfouten, drukfouten, rekenfouten, misstellingen in legio. Tot een staaltje van dit een en ander verstrekke nog het volgende: In de voorrede (bladz. 7) lezen wij, dat ‘eene tafel, die de correctie alleen tot (in) minuten geeft, eene geheele (halve) minuut verschil opleveren kan;’ en eenige regels lager, dat ‘het maken en overwegen van figuren den zeeman, in zijne praktijk, alleen tot last verstrekken.’ Wat er verder over de breedte buiten den middag gezegd wordt, is geheel buiten den haak. Op bladz. 16 van het werk zelve lezen wij: ‘Zet, (Tel) in dit geval, den zonsafstand van (het) top (punt) bij de zonsdeclinatie, de som in (is) de breedte;’ en zes regels lager: ‘zider (zuider) declinatie.’ Op bladz. 42. ‘Indien beide waarnemingen (de waarnemingen beide) voor, of beide na den middag genomen (gedaan) worden, dan moet men de (grootste) hoogte zoo na bij den middag nemen als mogelijk is, en althans letten,
| |
| |
dat de eene waarneming ruim dubbel zoo veel tijd (tweemaal zoo veel in azimuth) van den middag af is als de andere.’ Wat op bladz. 64, in het uitgewerkte voorbeeld, dat tot opheldering van den voorafgaanden regel dienen moet, door herleiden horologietijd tot de middagplaats 12u. 0m. 0s., verstaan moet worden, begrijpen wij niet; evenmin, als waar de rijzingtijd 0u. 47m. 4s. van daan komt; volgens onze meening, zou de rijzingtijd in dit voorbeeld moeten zijn: 0u. 50m. 2s.; dit wordt er althans op bladz. 59 door arbon zelven voor gevonden. De onvervalschte rijzingtijd is anders 0u. 48m. 10s. Op bladz. 71 staat: ‘Verbeter de waargenomene zonshoogte, en de declinatie voor de lengte, waarop gij u bevindt, benevens den tijd der waarneming, volgens het onverbeterde horologie.’ Dit moet beteekenen: verbeter de waargenomene zonshoogte, en zoek de declinatie voor het tijdstip van de waarneming. Op bladz. 81 staat, dat men de mijlen tot minuten moet maken, en deze minuten naast de minuten (mijlen) moet schrijven. Op bladz. 111 wordt een voorstel opgegeven, om den koers en verheid tusschen twee plaatsen te vinden, met de oplossing van hetzelve; deze oplossing heeft tot het opgegevene voorstel geene andere betrekking, dan dat het de oplossing is van een gelijksoortig voorstel, met andere data; nogtans worden de gevondene uitkomsten tot antwoord onder het opgegevene voorstel geplaatst, waarvan het de oplossing niet is. Op bladz. 113, in het antwoord op het 4de voorstel, staat: ‘N.O.t.O. ¼ op 1826 mijl afstand.’ Dit moet zijn: N.O.t.O. ¼ O. op 2053 mijl afstand. In alle uit- en
onuitgewerkte voorbeelden, die tot opheldering en oefening moeten dienen van den regel, om lengte in afwijking te veranderen, worden de antwoorden in lengte, in plaats van in afwijking, gegeven (bladz. 115). ‘De koers valt o str. van het noorden of noorden,’ zegt arbon, om te kennen te geven, dat de koers regt noorden is (bladz. 120). In het uitgewerkte voorbeeld op bladz.
| |
| |
58 staat, tot opheldering van den regel, op twee plaatsen, afwijking, in plaats van breedte. Enz. enz. enz.
Eindelijk moeten wij onze zeelieden nog waarschuwen, dat zij dit boekje van arbon van bladz. 1 tot 39 zonder gevaar kunnen raadplegen, alsmede van bladz. 66 tot 101, en van bladz. 116 tot het einde. In zoo verre is het overeenkomstig met hetgeen in andere boeken over de stuurmanskunst, inzonderheid het boek van douwes, gevonden wordt. Maar zij moeten zich vooral wachten voor zijne manier, om de breedte buiten den middag te berekenen, en het horologie door dezelve te verbeteren, als welke voor een snelzeilend schip verderfelijke gevolgen hebben kan. Zij noeten ook omzigtig zijn met zijne berekening van den koers en verheid tusschen twee plaatsen. Ofschoon wij de gronden van die rekenwijze niet verstaan, vermeenen wij deze waarschuwing met grond te mogen doen, omdat wij fouten van 8 tot 227 mijlen in arbon's berekende afstanden gevonden hebben. Voorts raden wij zijn Ed., wanneer hij andermaal lust mogt krijgen om een boek te schrijven, wel ernstig te bedenken, dat boeken, die warm naar de pers gezonden worden, zelden goed voor den dag komen. - Het moeit ons, dat dit boekje pronkt met eene opdragt aan den Schout- bij nacht may.
|
|