maar door gebed en liefde wil te regt gebragt hebben. Zijne kennis van den Godsdienst en van het menschelijk hart kan men opmaken uit de juiste opgaaf der, in hetzelve huisvestende, oorzaken van het ongeloof. Ook dan moet men hem niet misverstaan, wanneer hij zijnen landman met den grondregel der katholijke kerk laat optreden: ‘men moet datgeen gelooven, wat altijd geloofd is,’ die ten aanzien van duidelijk in den Bijbel aangewezene grondwaarheden toch doorgaat, omdat men, behoudens den eerbied voor den Bijbel, daar niet kan afgaan. Omtrent zoo vele bijzaken, die mede op rekening van oud kerkgeloof gesteld worden, twijfelen wij niet, of onze Pastoor denkt er ook het zijne over.
Aardig in zijne soort, schoon op den zelfkant van het betamelijke, is de zet van krelis - wij geven dien aan onze eeuw ter behartiging - bij gelegenheid dat er gesproken wordt over de tweede prediking van Petrus, waardoor, in verband met een verrigt wonder, 5000 bekeerd werden: ‘dat was (met de 3000 op den eersten Pinksterdag) 8000 in 2 preken. Zouden er zich nu in 8000 preken wel 2 bekeeren?’
Wij kunnen dit boekje, dat in den welmeenendsten, onderhoudendsten stijl is opgesteld, niet genoeg aanprijzen aan alle standen. Ja, aan alle! want, waarlijk, de gesprekken mogen met eenen landman zijn, de meesten uit de - zich noemende - hoogere standen hebben, om toch een beetje rekenschap van hun geloof aan de echtheid des Bijbels te leeren geven, dit onderwijs zoo goed noodig als die, welken zij ‘den grooten hoop’ noemen. Menigeen, die, met de wijsheid onzer eeuwe, al het Bijbelgeloof veracht, kan door dit boekje tot nadenken worden gebragt. En is 't kort en eenvoudig, wel nu! dat is dan immers zoo veel te beter: wie toch heeft tijd en lust, om zoo lang te lezen of zoo diep na te denken? Mogten de Leeraars van den Godsdienst het hunner Gemeenten en hunnen Leerlingen ernstig ter lezing aanbevelen!
Bl. 110 leze men plutus, voor pluto.