lijke Gemeente, en wat dezelve al verder worden moest, is het onderwerp der eerste Leerrede, gehouden des Zondags vóór het Hervormingsfeest, bij welke eene vrij uitvoerige en oordeelkundige verklaring van ephes. II:19-22 ten grondslag ligt; - de tweede, op dienzelfden dag gehouden, geeft een verhaal van het bederf der Christenkerk, deszelfs oorsprong en voortgang, en haalt de zaak van het begin af, en alzoo reeds van de vroegste Joodsgezinde Leeraren en de Gnostieken op; op den Feestdag zelven gaf de Prediker de voornaamste bijzonderheden van de geschiedenis der Kerkhervorming op, waarbij de vroegere daadzaken, ook in de donkerste eeuwen, niet worden over het hoofd gezien; - in het namiddaguur werden de uitnemende voordeelen, maar ook de nog overgeblevene gebreken der bewuste Kerkhervorming aangewezen; - en de korte redevoering des avonds, bij een zang-, dank- en biduur, geeft het aanmoedigend uitzigt op eene nog toekomende volmaakte herstelling; welk uitzigt daarin gegrond wordt, dat God alle dingen werkt naar den raad zijnes willens, - zijn werk niet ten halve laat steken, - zijn eens genomen voornemen zekerlijk volbrengt, - en zijne beloften, door de Profeten gedaan, eens heerlijk vervullen zal; verwijzende, de Leeraar, in eene aanteekening, ten betooge, dat er nog groote omwentelingen moeten voorvallen, enz. eer de heerlijke volmaking van alles daar is, op zijne Proeve eener verklaring van den eigenlijken zin der profetische Gezigten der Openbaring, Haarlem 1806, zijne Beschouwing van daniel's Voorzeggingen, Purmerende 1809, en het door goede vertaalde werk van ewald: De laatste
Tooneelen van de Wederkomst van Jezus, enz. met welken Schrijver hij zonderling overeenkomt, hoewel noch hij ewald, noch ewald hem kon hebben ingezien; waaruit de Eerw. le roy bewijs trekt, dat er in de letter dier Gezigten iets liggen moet, hetwelk tot eene soortgelijke en gelijkvormige verklaring opleidt.
Deze Leerredenen - die wij, om derzelver wijdloo-