‘Hier zijn eenige.’ Nu legde omar ze op de assche, zette den ketel op de steenen, en blies het vuur aan met den adem zijns monds. Mijne oogen zagen den beheerscher der geloovigen nederliggen, om de uitgaande vouken aan te blazen; zijn dikke baard veegde het stof, en was somwijlen in rook gewikkeld; maar hij bleef in deze ootmoedige houding, tot dat de vlam omhoog rees. Toen de boter gesmolten was, roerde hij haar met een' stok, terwijl hij met de andere hand meel daarin strooide. Maar de kinderen, die om hem stonden, weenden, en kreten immer voort. Thans vroeg omar van de arme vrouw een' lepel, nam een der kinderen op zijne knien, trok de anderen digt bij zich, en voedde hen net de spijze, die hij gekookt had. Toen stonden de kinderen vrolijk op, speelden nog eene poos, en vielen vervolgens onbemerkt in slaap. Maar omar wendde zich tot de vrouw, en zeide: ‘Vrouw! wilt gij mij uwe klagt wegens omar's ongeregtigheid verkoopen? Ik geef er u honderd goudstukken voor.’ - ‘Dat wil ik gaarne,’ antwoordde zij. - ‘Goed; doe het dan schriftelijk.’ - ‘Ik kan niet schrijven.’ - ‘Dan doe ik het in uwe plaats.’ Toen de vrouw toestemde, riep ik een paar getuigen, en haalde de houderd goudstukken. Omar schreef inmiddels:
‘In den naam des barmhartigen, langmoedigen Gods. Moge de Almagtige mahometh en zijn heilig geslacht met zegen overstorten! De dochter van *** heeft, in tegenwoordigheid van twee getuigen, omar ben alkhattab de ongeregtigheid vergeven, die hij beging, dat hij hare ellende voorbijzag en hare behoeftigheid niet uitvorschte, gelijk de pligt van iederen herder is jegens de hem aanvertrouwde kudde. Omar heeft haar daartegen honderd goudstukken gegeven, waardoor hare vordering vernietigd is. Hiervan heeft zij dit verdrag vrijwiliig gesloten.’
Nadat dit geschrift door de getuigen geteekend was, vouwde omar het digt, en stak het in zijn' boezem, stond op, groette de vrouw, en ging heen. ‘Abbas!’ zeide hij onder het gaan tegen mij, ‘toen ik deze vrouw zag, die hare hongerige kinderen met keisteenen paaide, was het, alsof er een berg op mij viel, en mij verplette in zijnen val. Daarom dreef de schrik mij, om te doen, wat gij