Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818
(1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHoward's laatste levensuren.(Uit clarke's Travels through Russia, Tartary and Turkey.)
Te Cherson, in de Krim, rust de asch van howard, den edelen menschenvriend, die zich geheel voor het welzijn der menschen opofferde, en tot zijn' laatsten ademtogt door de werkdadige uitoefening van elke deugd tot een voorbeeld diende. De hier volgende berigten wegens zijne laatste levensuren werden mij door twee vrienden van howard, den Admiraal mordwinof, die toenmaals het opperbevel over de vloot in de Zwarte Zee voerde, en den Admiraal priestman, een' Engelschman in Russischen dienst, medegedeeld, welke beiden ooggetuigen van zijn' dood waren. | |
[pagina 660]
| |
Howard werd op zekeren tijd verzocht, eene vier mijlen van Cherson wonende dame te bezoeken, die gevaarlijk krank was. Dit verzoek weigerde hij wel in het eerst, dewijl hij slechts voor de armen praktizerend arts was; maar toen hij hoorde, dat de dame zich in het uiterste levensgevaar bevond, willigde hij hetzelve in, en begaf zich op weg, om haar te bezoeken. Nadat hij haar de noodige middelen voorgeschreven had, reed hij naar Cherson terug. Met de vrienden der dame was nogtans de afspraak gemaakt, dat, in geval het met haar beterde, men hem weder zou laten roepen; doch dat dit onnoodig ware, wanneer, gelijk hij alle reden had te vreezen, haar toestand verergeren mogt. Er verliepen hierop tien dagen, zonder dat howard weder het geringste van de dame hoorde. Eindelijk kreeg hij toch een' brief, met berigt, dat het veel beter met haar ging, en met verzoek, haar zonder tijdverzuim weder te bezoeken. Uit den datum des briefs bleek echter, dat dezelve acht dagen oud en op eene onbegrijpelijke wijze ergens was blijven liggen. Howard haastte zich nu zoo veel als mogelijk was om de dame te bezoeken; en daar hij zoo spoedig geen ander paard bekomen kon, nam hij een oud trekpaard, dat in het huis van den Admiraal mordwinof tot waterdragen gebruikt werd, en begaf zich met hetzelve op weg. Het was reeds laat in den herfst; het weder was koud, zeer stormachtig, en de regen viel bij stroomen neder. Toen hij aankwam, lag de dame op sterven: dit gezigt, gepaard met de uitgestane vermoeijenissen der reis, maakte zulk een' hevigen indruk op hem, dat hij eene koorts kreeg. Hij zelf schreef nogtans deze koorts aan eene andere oorzaak toe. Hij had, namelijk, der kranke eene artsenij gegeven, door welke de uitwaseming moest bevorderd worden; en, zoodra deze plaats vond, had hij, om deze gewenschte uitwerking door het ontblooten van haren arm niet te stremmen, zijne hand onder de deken gestoken, en haar den pols gevoeld: hierdoor geloofde hij nu van hare koorts besmet te zijn. De dame stierf kort daarna in zijne tegenwoordigheid, en hij keerde naar Cherson terug. Het was gedurende zijn gansche verblijf te Cherson zijne onafgebrokene gewoonte geweest, dagelijks op zeker uur bij den Admiraal priestman te gaan: hier pleeg hij telkens zijn horologe op de tafel te leggen, en zich juist een uur | |
[pagina 661]
| |
met den Admiraal te onderhouden; want hij nam in de verdeeling van zijnen tijd, en in alles, wat hij deed, de stiptste orde en regelmatigheid in acht. Toen hij, derhalve, eenige dagen na deze reis, eens op een' morgen niet naar gewoonte kwam, werd de Admiraal zijnentwege bekommerd, en ging terstond zelf bij hem; hij vond hem ook te huis in zijne slaapkamer bij de kagchel zitten. Howard zeide hem dadelijk, dat het einde zijns levens naderde, en dat hij hem voor zijn bezoek dubbel dankbaar was, dewijl hij hem nog een en ander te zeggen had. De Admiraal hield dit voor een' aanval van hypochondrie, en poogde derhalve het gesprek eene vrolijker wending te geven; maar howard zeide: ‘Gij zoekt mij te verstrooijen, priestman! en van de gedachte des doods te verwijderen; maar gij hebt ongelijk: de dood heeft voor mij niets schrikkelijks; ik heb hem altijd welgemoed, hoewel niet met vermaak, tegengezien; en thans, nu ik voel dat hij mij nadert, ben ik geheel op zijne komst voorbereid. Ik weet zeker, dat ik nog maar weinig uren te leven heb; want, bij mijne gehoudene levenswijze, is het volstrekt onmogelijk, de koorts, die reeds sedert eenige dagen mijn ligchaam verwoest, te overwinnen. Wanneer ik geleefd had als gijlieden, wanneer ik veel vleesch gegeten en wijn gedronken had, dan zoude ik misschien thans, door een' gestrenger diëet, mijne krankheid nog meester kunnen worden. Maar hoe kan ik mijn' diëet verminderen, daar ik, sedert vele jaren, van groente en water, een weinig thee en brood gewoon ben te leven? Van dit voedsel laat zich niets afnemen; gevolgelijk moet ik sterven. Voor zulk een' sterk', vast' man, als gij, priestman! ware zeker zulk eene koorts slechts eene kleinigheid.’ Hierop begon hij dadelijk van zijne begrafenis te spreken, en verklaarde met alle mogelijke bedaardheid, op welk eene wijze hij begraven wilde worden. ‘Het plaatsje bij het dorp Dauphigny ware mij zeer lief. Gij kent het, priestman! want ik heb u meermalen gezegd, dat ik daar gaarne begraven wilde zijn; maar dringend moet ik u bidden, wanneer uw oude vriend u nog dierbaar is, laat niet toe, dat bij mijne begrafenis de minste pracht plaats hebbe, of dat mij een gedenkteeken opgerigt worde, of eenig opschrift de plaats verrade, waar ik lig. Leg mij stil en ge- | |
[pagina 662]
| |
rust in de aarde, plaats een' zonnewijzer op mijn graf, en laat mij vergeten worden.’ Hierop verzocht hij den Ad miraal, dat hij geen' tijd verzuimen zou, om hem wegens de vervulling van zijn' wensch ten aanzien zijner begraafplaats zekerheid te verschaffen, maar dadelijk heengaan, en met den eigenaar des lands, wegens afstand van hetzelve, eene overeenkomst treffen. De Admiraal moest zich naar zijn' wíl schikken, en den treurigen last volbrengen; hij deed het echter niet zonder vrees, gelijk hij zelf verhaalde, dat de lieden hem voor dwaas zouden houden, dewijl hij wegens eene begraafplaats voor een' nog levend' mensch, en van wien niemand wist dat hij krank was, onderhandelde. Desniettegenstaande vervulde hij den wensch van howard; en, nadat hij de zaak tot stand gebragt had, keerde hij, met het berigt daarvan, tot hem terug. Het gelaat des kranken helderde hierbij zigtbaar op; men zag zijn genoegen in ieder' trek doorstralen, en hij maakte dadelijk toebereidselen om zich te bed te begeven. Kort daarna maakte hij zijn' uitersten wil, en benoemde tot executeur van denzelven een' getrouwen dienaar, die, sedert eene reeks van jaren, meer zijn vriend dan zijn bediende geweest was; dezen droeg hij op, zijn' laatsten wil naar Engeland over te brengen. Deze bezigheid verrigtte hij nog met zijn volle verstand, en eerst toen hij haar geheel afgedaan had, begon hij te ijlen. Toen de Admiraal priestman, die hem voor een' korten tijd verlaten had, weder bij hem kwam, vond hij hem overeind in het bed zitten, en met een schriftelijk opstel bezig, dat, gelijk hij zich uitdrukte, een aanhangsel tot zijn' laatsten wil zijn zou; doch het bestond slechts uit afgebrokene, onzamenhangende woorden, die volstrekt geenen zin hadden, en waarvan bovendien nog een groot deel onleesbaar geschreven was. Dit zonderling gekrabbel moest de Admiraal, op zijn dringend verlangen, als getuige onderteekenen; hij deed het dan ook om hem genoegen te geven, maar schreef zijn' naam met Russische letters, opdat, gelijk hij zelf zeide, zijne vrienden in Engeland, wanneer zij zijne handteekening onder zulk eene Codicil zagen, niet mogten denken, dat hij insgelijks een' aanval van koorts gehad en niet wel bij zijne zinnen geweest was. Nadat nu deze vermeende Codicil tot zijn testament vol- | |
[pagina 663]
| |
eindigd was, werd howard weder geruster, en kreeg ook weldra zijne volle kennis weder. Toevallig kwam juist een brief uit Engeland aan hem, met berigt, dat het met de gezondheid zijns zoons veel beter ging, en men gegronde hoop had op een spoedig en volkomen herstelGa naar voetnoot(*). Dezen brief las zijn bediende hem overluid voor, en toen hij geëindigd had, keerde howard zijn gezigt naar hem toe, en zeide: ‘Is dit niet een genoegen voor een' stervenden vader?’ Eene poos daarna gaf hij te kennen, dat hij zeer ongaarne volgens de gebruiken der Grieksche kerk begraven zou worden, en verzocht den Admiraal priestman, dat hij iedere deelneming der Russische geestelijkheid aan zijne begrafenis verhinderen, en hem beloven zou, hem geheel volgens de gebruiken zijns vaderlands te begraven, en ook de gewone gebeden bij zijn graf te lezen. Dit was zijn laatste verzoek, en kort daarna hield hij op met spreken. De Admiraal mordwinof kwam om hem te bezoeken, en vond hem reeds met den dood worstelende. Te voren had men reeds meermalen, hoewel vergeefs, bij hem aangedrongen, dat hij toestaan zou, een' arts te laten halen; doch toen de Admiraal mordwinof dit verzoek op het nadrukkelijkst herhaalde, gaf howard zijne toestemming met een zacht hoofdknikken. De doctor kwam, maar kon niet meer helpen; hij schreef den kranke, die reeds begon te rogchelen, echter nog een' muskusdrank voor. De Admiraal mordwinof zelf reikte hem denzelven toe, en bragt het ook zoo ver, dat hij een weinig daarvan innam; maar het overige weigerde hij, en gaf door teekens duidelijk te kennen, dat hij de geheele artsenij afkeurde. Nu werd hij geheel opgegeven, en blies ook kort daarop den laatsten adem uit. Er bestaat geen portret van howard, want hij heeft zich volstrekt nooit willen laten schilderen; na zijn' dood liet nogtans de Admiraal mordwinof een afdruksel in gisp van zijn gezigt maken, en de daaruit vervaardigde buste moet sprekend gelijkende zijn. Het afdruksel zelf werd den vriend des overledenen, den Heere wilberforce, toegezonden. | |
[pagina 664]
| |
Howard werd werkelijk op de door hem gekozene plaats begraven, en, ingevolge van zijn verlangen, las ook de Admiraal priestman de Engelsche lijkgebeden bij zijn graf. Maar zijn wensch, om geheel in stilte begraven te worden, werd niet vervuld; want er stroomde niet alleen eene ontelbare menigte menschen toe, maar ook de lijkstaatsie was prachtiger, dan den gestorvene aangenaam geweest ware. Behalve den Vorst van Moldavië, de Admiraals mordwinof en priestman, en de gezamenlijke Generaals en Stafofficieren van het garnisoen, volgden ook de Magistraatspersouen en al de voorname Kooplieden van Cherson het lijk in hunne koetsen, en een kommando Kavallerij begeleidde den trein. Eenigen tijd naderhand werd hem een gedenkteeken opgerigt, hetwelk nogtans niet, gelijk hij gewenscht had, enkel in een' zonnewijzer bestond, maar in eene piramide van gebakken steen; het geheel was met steenen palen en daaraan vastgemaakte kettingen omringd. Van dit laatste is echter geen spoor meer voorhanden, en waarschijnlijk zal ook de piramide de vernielende tanden des tijds niet lang meer wederstaan. Nog weinig jaren, en men zal de plaats niet meer kunnen aanwijzen, waar de edelste menschenvriend, howard, begraven ligt. Maar hij heeft dit zelf gewenscht, en slechts in de harten der nakomelingschap zal hij een blijvend gedenkteeken vinden. |
|