| |
De kunst, om ziek te zijn.
Twee geleigeesten zijn den mensch op zijne aardsche wandeling medegegeven, - Natuur en Kunst. Beiden schijnen met elkander in een' gedurigen strijd, en stemmen echter, in allerlei bijzonderheden, zamen. De Natuur laat den mensch zoo als hij is, en toont hem ook in die ruwe gedaante; - de Kunst vervormt er alles aan, verbergt, wat zij niet kon fatsoeneren, en toont alleen de glad geslepen zijde. De Natuur laat den mensch op zijne plaats: zoo lang hij onder haren invloed is, blijkt hij duidelijk een deel te zijn van dat groot geheel, hetwelk wij de wereld noemen; - de Kunst plaatst hem op een eigendunkelijk verkoren standpunt, waar hij op zichzelven schijnt te staan, afgezonderd van alle voorwerpen, waarmede men hem zou kunnen vergelijken, en waardoor hij dan grooter en voortreffelijker voorkomt. De Natuur drukt op ons, even als op alles, wat onder haren invloed is, den stempel der degelijkheid en waarheid; - de Kunst dien van bevalligheid en schijn. En echter is de Kunst niets
| |
| |
zonder de Natuur, ontleenende daaruit kracht en leven; zij poogt haar altijd na te streven, en het is haar grootste triomf, wanneer men haar voor Natuur houdt.
Een enkel voorbeeld moge aan dezen vloed van woorden eenigen zin geven. Wanneer iemand, de maag overladen hebbende, met een misselijk gezigt zich krimpt en wringt, den vinger in de keel steekt, en zoo zich poogt te ontdoen van zijnen overvloed, dan volgt hij de Natuur, als geleigeest. Doch als hij, in dezelfde omstandigheden, begint te klagen over de benaauwdheid van het vertrek, wat hooger ademhaalt, met eene zachte hand den buik wrijft, een pepermuntje neemt, en, als dat geen lucht geeft, het hoofd laat hangen, bleek wordt en de oogen sluit, zoo dat hij schijnt te bezwijken, en de omstanders, zoo zij eenigzins weten te leven, wel genoodzaakt zijn, met eau de cologne, droppeltjes, enz. op de been te komen, - of wanneer een ander, in zulk een geval, zich schielijk wegmaakt, met een schoon beddejak en slaapmuts zich neêrlegt, hijgend en blazend om den arts roept, want dat hij de koorts heeft, - of wanneer een derde dan zachtjes gaat kuijeren, klagende over de vermoeijenis van den dag, zijne vrienden de handen drukt, en zijne vrees openbaart, dat hij 't niet lang zal maken: dan zien wij de hand der Kunst. De Kunst toch heeft ook nog dit boven de Natuur vooruit, dat zij dezelfde zaak in verschillende gedaanten vertoonen kan; terwijl de eenvoudige Natuur slechts éénen weg heeft, in eene regte lijn voortloopende, zonder eenige het einde verbergende en het oog verpoozende slingerpaden.
Alle Kunst vooronderstelt een doel, een bepaald oogmerk, hetwelk men bereiken wil; en zij is vooral gelegen in de vaardigheid, om dat doel gemakkelijk te bereiken. Maar wie, die niet volkomen dwaas is, zal men zeggen, stelt zich voor oogen, ziek te zijn? Of hoe zal men eene vaardigheid verkrijgen zonder oefening, zonder de regelen, die het oordeel aan de hand geeft, om onze krachten bij die oefening goed te lei- | |
| |
den? Ook is deze kunst geene kunst voor boeren en ambachtsluî: zij is, even als de edele danskunst, of als de kunst om zich te vervelen, alleen geschikt voor die verhevene zielen, welke eene zekere hoeveelheid ledigen tijd hebben te vullen, en geld, om de Eskulapen in beweging te zetten, en zucht, om de oogen tot zich te trekken, en geen middel weten, om zulks op eene andere wijze te doen. Alleen zulke menschen kunnen, met eenige hoop op een goed gevolg, zich op die moeijelijke kunst toeleggen: want alleen zij bezitten er den vereischten aanleg toe; en zonder natuurlijken aanleg is de kunst, om ziek te zijn, even min aan te leeren, als de dichtkunst of eenige andere.
Te weten, de kunst, om ziek te zijn, bestaat voornamelijk in deze drie stukken: Vooreerst, in de kunst, om ons eigen dierbaar ik (dat is, ons ligchaam; want daarin zit toch de mensch) te beschouwen als iets van zeer groote waarde en van niet minder groote teêrheid, ten minste gelijk aan het beste kraakporselein. Ten tweede, in de begaafdheid, om zich regt afhankelijk te maken van alles, wat ons omringt. Ten derde, in eene heerschende zucht, om dit op een ieder te wreken en te verhalen. Door de twee eerste middelen wordt men ziek, en door het laatste blijft men het. Het laatste valt evenwel dikwijls zeer moeijelijk. Het heeft veel in, zich te verzetten tegen de ingeschapen zucht naar gezondheid; veel in, den juisten klaagtoon te vatten; oneindig veel in, zich zoo geheel te verplaatsen tusschen den Doctor en zijne fleschjes, dat men er, in den eigenlijken zin, t' huis is. Niets is lomper, dan met smaak te eten, of 's nachts niet wakker te blijven, en niet telkens om wat drinken te vragen. Alleen erger te worden als het slecht weêr is, of als men zich van een onaangenaam bezoek wil verschoonen, is ook nog het ware talent niet. Tegen het voorjaar te verslimmeren, of op het oogenblik van eene door ons zelven lang gewenschte partij, toont veel fijner kunst. Ook is het nog goed, als men zeer erg wordt op een verjaarfeest van na be- | |
| |
trekkingen, of tegen eene bruiloft, of bij dergelijke omstandigheden, waarbij men om ons heen vrolijk is. Maar het verraadt de hoogste kunst, als men zich om dat alles niet bekommert, met alle inspanning van ziel enligchaam ziek is, de kwaal volgens alle de regelen der kunst laat afloopen, en op zijn' tijd, voor eenige weken, geneest.
Het spreekt van zelf, dat men, om in deze moeijelijke kunst wél te slagen, zekere regelen moet in acht nemen, welke uit den aard der zaak voortvloeijen, en door de ondervinding als goed en doelmatig worden aangeprezen. Wij willen er eenigen, welke onze eigen ondervinding ons als beproefd heeft doen kennen, en welke tevens uit hunnen aard duidelijk genoeg zijn, hier neêrschrijven:
1. Wees omzigtig in de keuze van een' Geneesheer. Kunt gij niets anders krijgen, dan een kundig', ervaren', schrander' en oplettend' arts, zoo stelt gij u aan vele onnoodige moeite bloot. Gij moet zijne voorschriften dan verwaarloozen, u dikwijls gezond houden, om vervolgens zieker te kunnen worden, enz. Dit alles vermijdt men door slechts den eersten den besten te nemen, mits hij wat naam hebbe, opdat men met eere van hem kunne spreken, en mits hij bij eenige kunde ook veel voorzigtigheids pare, omdat uw doel is, ziek te wezen, en niet, te sterven. Hij is te beter, naarmate hij meer te doen heeft: want dan hebt gij te meer kans, dat hij weinig om u denkt, daar hij altijd zieken heeft, die lomper ziek zijn, en dus zijne aandacht meer vorderen. Voorts is hij ook beter, naarmate hij meer en telkens wat anders voorschrijft, naarmate hij u aan strenger' leefregel bindt en allerlei vreemde kuren doet ondergaan: des te minder zal de natuur werken, en des te meer zal al, wat om u is, overtuigd wezen van uwe ziekte, u vieren en u beklagen.
2. Wees zeer gezet op eene trouwe oppassing, mits dezelve door vele handen geschiede. Bij de minste ongesteldheid verveelt alle drukte; het zal dus eene te spoe- | |
| |
dige herstelling beletten. Gaat het al te erg, zoo kunt gij door eene flaauwte of zenuwtoeval, welke dan meestal spoedig volgen, eenige rust krijgen en u herhalen.
3. Zoek, van tijd tot tijd, alle gelegenheid op tot ergernis, en maak u dan regt boos.
4. Proef van alles, en eet niets. Laat altijd tien spijzen opnoemen, eer gij er eene kiest. Dit gedwongen vasten onderhoudt den staat van zwakte, teêrheid en bleekheid, zonder welke geen zieke interessant is.
5. Spreek altijd zeer zachtjes, en nooit meer, dan één woord te gelijk.
6. Voor vrouwen en meisjes is het ook raadzaam, veel met stille tranen haar verlangen naar beterschap uit te drukken.
J.V. |
|