| |
Het feest van den H. Januarius.
(Uit een' Brief van een' Reiziger te Napels.)
Eindelijk ben ik in staat eene onde belofte te vervullen. Ik ben getuige geweest van de groote plegtigheid, het vloeibaar worden des bloeds van den h. januarius. Ik heb u reeds in een' mijner vorigen berigt, dat de teregtstelling van dezen martelaar in het Amphitheater te Pozzuoli plaats gehad heeft. Eene vrome Napolitaansche vrouw verzamelde iets van zijn bloed in twee glazen fleschjes, welke tot heden zorgvuldig in een klein kastje achter het groote altaar der cathedrale kerk te Napels bewaard zijn geworden. In een gewelf onder hetzelfde altaar ligt het ligchaam van dezen Heilig, en zijn schedel is in eene gouden buste ingesloten, die zijne gelaatstrekken getrouw daarstelt. Tegenwoordig is slechts het eene fleschje nog vol, (het andere is, op welk eene wijze weet ik niet, van zijn' schat beroosd geworden) en de inhoud van hetzelve heeft, gelijk gij ligt denken kunt, in den loop van eeuwen zijne vloeibare natuur verloren, en is hard geworden; maar, door de bestendige voortduring der wonderbare kracht, wordt het verharde bloed weder vloeibaar, wanneer het fleschje met de bovengemelde buste in aanraking gebragt wordt. Deze verrigting alleen nogtans is, volgens het berigt van mijn' Cicerone, niet toereikend om het vloeibaar worden te bewerken. In de nabijheid van Napels zijn eenige gemeene boeren, wier geslacht onafgebroken van den Heilig zelven of zijne gelijktijdige verwanten afgeleid wordt, en in wier aderen daarom, gelijk men gelooft, nog zijn bloed vloeit.
Het is zeer natuurlijk, dat, zonder de tegenwoordigheid van ten minste een' dezer nakomelingen van het geslacht des heiligen martelaars, het wonder niet gebeurt, en des te spoediger in zijn werk gaat, naarmate vele nakomelingen van den h. januarius aanwezig zijn. Tot bewijs van dit gezegde, voerde mijn vrome leidsman het voorbeeld van den Generaal championnet aan. Toen deze voorvechter der
| |
| |
vrijheid, met zijne ongebroekte Enfans de la Patrie, Napels introk, verleidde hem zijne nieuwsgierigheid, of liever zijn ongeloof, de priesters te bevelen, om dadelijk het mirakel voor hem en zijne gezellen, de aanbidders van de Godin Rede, te verrigten. De priesters stelden den Generaal de onmogelijkheid voor, zijn bevel zonder de tegenwoordigheid der heilige nakomelingen te vervullen. ‘Geene omstandigheden, burgers! Het mirakel moet aanstonds gebeuren, of ik zal uwe fleschjes en al uwe prullen in duizend stukken slaan.’ Om de volvoering dezer schrikkelijke bedreiging te verhoeden, beproesden de beangstigde priesters wel het vloeibaar maken des bloeds; maar, o wonder! niet alleen waren alle hunne vrome pogingen vergeefs, maar zelfs des Generaals krachtdadige bijstand, en herhaalde proeve, om het gestolde bloed, zoo wel door natuurlijke als kunstwarmte, vloeibaar te maken, bleef vruchteloos. Er bleef dus niets overig, dan om eenigen der digtst bij wonende verwanten van den h. januarius te zenden, en er werd, om hen te zoeken, dadelijk een commando huzaren afgezonden. De arme lieden, uit hunne vreedzame hutten gesleept, verwachtten in het eerst niets anders, dan in het lot van hunnen heiligen voorzaat te zullen deelen; doch na hunne aankomst te Napels werden zij vriendelijk behandeld, en vernamen de oorzaak van hunne ashaling. Eene tweede proef werd nu in den behoorlijken vorm te werk gesteld, die, tot de uiterste verbazing der Franschen en tot innig genoegen der vrome Napolitanen, dadelijk gelukte.
‘De Generaal championnet,’ vervolgde mijn Cicerone, ‘was zoo aangedaan over het mirakel, dat hij tranen stortte als een kind, zijn ongeloof bekende, en, wanneer hij geen Franschman geweest ware, vertrouw ik zeker, dat hij een even zoo goed Christen als ik, arme zondaar, zou geworden zijn.’
De Napolitanen zien jaarlijks een- of twee malen dit schouwspel, aan hetwelk zij eene des te grooter waarde hechten, daar zij het heilige fleschje als een' onbedriegelijken barometer van hun nationaal geluk beschouwen. Wanneer het bloed vloeit, en wel hoe spoediger hoe beter, hopen zij op een' rijken oogst van granen en wijn, een' bloeijenden handel, en geluk in hunne uit- en inwendige staatsaangelegenheden. Wanneer, integendeel, het vloeibaar worden zeer veel tijds vereischt,
| |
| |
of geheel achterblijft, dan beschouwen zij dit als een even zoo zeker voorteeken van allerlei ongeluk.
Ketters als gij en ik zijn zoo vrij een' chemischen kunstgreep achter dit voorgewend mirakel te vermoeden, daar wij immers weten, dat Professor neumann te Berlijn reeds lang dezelfde verschijnsels door natuurlijke middelen te weeg gebragt heeft; maar het is eene vraag, en misschien eene vraag van grooter gewigt dan wij gelooven, of eenvoudige menschen meer te beklagen dan te benijden zijn. De groote hoop, (ik gebruik dit woord niet in een' slechten zin) dat is negen tiende deelen der menschen zijn onvatbaar voor afgetrokken denkbeelden; hun bekrompen begrip vordert, dat hun de dingen in een zigtbaar beeld worden voorgesteld. De Godsdienst vindt den weg tot hunne harten ligter op den breeden weg hunner zinnen, dan op de enge en kronkelende voetpaden van hun verstand. Daarom heeft een zekere graad van vertooning in de kerkgebouwen en van plegtigen pronk, ondersteund door de schoone kunsten, muzijk, schilder-, beeldhouw- en bouwkunst, op verscheiden plaatsen en tijden der wereld ingang gevonden. Dit is inzonderheid in zuidelijke oorden het geval geweest, waar de verbeeldingskracht levendiger en gloeijender is, en wel zoo zeer, dat zuidelijk van den 50o N.B. de gezonde, maar misschien al te zeer van zinnelijke voorstellingen ontbloote, leer der hervorming, met weinig uitzonderingen, niet in staat geweest is, het meer zinnelijke beeldwerk der katholijke kerk te verdringen, welke, hetgeen zonderling is, haren zetel in elk deel van Europa gevestigd heeft, waar de warmte des klimaats goede wijnen voortbrengt. Inderdaad, de godsdienstplegtigheden schijnen, even als de wijn, zich naar den bodem te rigten, op welken zij verplant worden. Gelijk de zure Duitsche Hochheimer allengs den zoeten Constantia-wijn op den rijken en warmen bodem van de Kaap voortbrengt, even zoo kunnen wij de verscheidenheid der schakeringen verklaren, welke de eenvoudige en zuivere leer van
het Evangelie in Rome of Konstantinopel, in Armenië, Abyssinië, Indië of China aangenomen heeft. In laatstgenoemde land bestaat de door de zendelingen bewerkte bekeering in niets dan eene verandering van naam, daar de vrome predikers vrijmoedig bekennen, dat zij, zonder de voortduring van tallooze dwaasheden des Chineschen Heidendoms toe te laten, in het geheel geene be- | |
| |
keering zouden kunnen bewerken. Even daarom hebben de stichters van nieuwe Godsdiensten meestal de noodwendigheid ingezien van meer of min aan de nationale vooroordeelen hunner leerlingen toe te geven. Vandaar de onschuldige kunstgrepen van eenige Godsdienstinstellers, die zij aanwendden, om hunne leer duidelijker en passender voor de vatbaarheid hunner ononderrigte leerlingen te maken.
Ik ben overtuigd, dat numa even zoo in zijne vuist lachte, wanneer hij van Egeria's grot naar zijne bijgeloovige Latiërs terugkeerde, als mahomet, wanneer hij zijne dweepzieke Arabieren een nieuw kapittel voorlas, nog warm van de voorgewende inblazing des Engels. Allen wijzigden hunne leer meer of min naar het karakter des volks, voor welks geloof dezelve bestemd was, of naar het klimaat. Mahomet's verblijf der zaligheid is een zinnelijk Paradijs, daar dit voor den zinnelijken Oosterling anders geene waarde zou hebben. Zijne plaats der verdoemenis (en inderdaad ontleent elke Godsdienst die uit het Oosten) is schrikkelijk voorgesteld door eene buitengewone hitte, die den overtreder zijner geboden toeft; daar integendeel eenigen der noordelijkste Heidenen, en ook, geloof ik, Christenen, 9o Fahrenheit onder het vriespunt in het verblijf der verdoemden staan. Ik zeg, ook Christenen; want ik heb het van een' reiziger gehoord, die, op zijne reis door Lapland, in een dorp, waar hij geene andere woning vinden kon, in het huis van den geestelijke zijn' intrek nam. Den volgenden zondag woonde hij den Godsdienst bij: zijn huiswaard sprak, op eene krachtige wijze, van de pijnen der hel, die hij, tot groote verbazing des vreemdelings, der gemeente als een vreesselijk oord van zulk eene strenge koude beschreef, dat de beten in hunnen mond aan de tong zouden vastvriezen. Op den weg uit de kerk prees de reiziger den prediker wegens de in zijne preek ontwikkelde welsprekendheid, maar gaf tevens zijne verwondering te kennen, dat hij eene plaats zoo koud geschilderd had, aan welke alle anderen den hoogsten graad van onverdragelijke hitte toeschrijven. ‘Ik weet dit zoo wel als gij,’ antwoordde de redenaar; ‘maar ik kan u verzekeren, dat, als ik dit mijnen leeken zoo
voordroeg, zij allen hun uiterste best zouden doen om er te komen en zich te warmen.’
Doch keeren wij uit het ijskoude Lapland terug naar het verstikkend heete Napels, en vervolgen wij ons verhaal.
| |
| |
De ceremonie der vloeibaarwording had ditmaal in de eenvoudige maar fraaije kerk van St. Clara plaats, alzoo de plegtigheid aan geene bijzondere plaats verbonden is. Meestal wordt zij in de cathedrale kerk verrigt; maar bij gelegenheid hebben ook de andere kerken het geluk, het mirakel in hare muren te zien gebeuren.
Toen ik in de straat Spacca Napoli kwam, zag ik, lang vóór het bepaalde uur, eene menigte menschen zich naar de kerk van St. Clara spoeden. Een welgekleed man, tot wien ik mij wendde, nam mij in zijne bescherming, en verschafte mij eene plaats, vanwaar ik, op een' stoel staande, de geheele kerk en het hoog-altaar, de schouwplaats des mirakels, kon overzien. De kerk was spoedig opgepropt vol, uitgenomen een gang, die voor de processie opengelaten werd. Weldra verkondigde het zingen van heilige lofzangen de nadering van den trein, die voorzeker uit de gansche geestelijkheid der stad Napels bestond. Gij kunt u de lengte van dezen trein voorstellen, wanneer ik u zeg, dat de monniken uit alle kloosters van Napels paar aan paar gingen; Dominikanen, Franciskanen, Karmelieten, Augustijnen, Karthuizers, Benedictijnen, Bernardijnen, Theatijnen, enz. Ontelbare vanen en zilveren beelden van groote waarde, aan onderscheidene kloosters behoorende, werden tusschen iedere orde gedragen, en de uit ontelbare wierookvaten omhoog stijgende wierook vervulde weldra de kerk met eene digte rookwelk, die mij ten laatste belette, duidelijk te zien, wat aan het hoog-altaar gebeurde. Ik vroeg mijn' beleefden leidsman, of het onwelvoegelijk ware, van mijne lorgnet gebruik te maken, daar ik werkelijk bijziende was. ‘Integendeel, Mijnheer!’ was het antwoord, ‘het is onze wensch, dat ieder vreemdeling, zoo naauwkeurig als mogelijk is, het wonder zie, hetwelk onze stad van iedere andere plaats der Christenheid onderscheidt; en, om alle uwe bedenkelijkheid weg te ruimen, ik-zelf wenschte eene lorgnet te hebben.’ Ik had liever deze vraag mogen besparen; want het glas vergrootte den rook en den damp in de kerk dermate, dat ik naauwelijks de
buste des Heiligs op het altaar en den Bisschop met zijne Diakens bespeurde, die juist begonnen had het fleschje aan het hoofd des Heiligs te houden. De proef werd langer dan een half uur zonder gunstig gevolg voortgezet. Zuchten en zachte weeklagen verhieven zich nu uit verscheiden deelen
| |
| |
der kerk, en deze veranderden weldra in luide en hevige jammerklagten; het tooneel werd nu geheel tragiek. Misericordia! - Ah, per Pamor di Dio! - Disgrazia del Cielo! en andere uitroepingen der vertwijfeling, vermengd met de vurigste gebeden, hoorde men van alle kanten; eenigen stortten tranen, anderen vouwden of wrongen de handen boven hunne hoofden, en eene vrouw digt bij mij sloeg op hare borst, ja rukte zich de haren uit, op eene schrikkelijke wijze.
Drie kwartieruurs waren nu onder vergeefsche pogingen verloopen; de gansche kerk was in oproer; klagten, zuchten, en alle mogelijke toonen van wanhoop en vertwijfeling, klonken door het oude gebouw, toen eensklaps het wuiven van een' witten doek van het hoog-altaar de blijde boodschap verkondigde. In hetzelfde oogenblik maakte een salvo uit het zwaar geschut van het slot geheel Napels de blijde tijding bekend, welke voor zoo gewigtig geldt, dat, wanneer het Hof te Caserta resideert, een courier in allerijl wordt afgezonden, om dezelve aan de Koninklijke familie over te brengen. Gij kunt u ligt voorstellen, welke verandering deze gelukkige omstandigheid dadelijk in de gemoederen en harten der vergaderde menigte te weeg bragt. Overal bespeurde men thans blijdschap, gejuich en wederzijdsche gelukwenschen. Ik, voor mij, verheugde mij niet minder over het asloopen der plegtigheid; want, had ik tien minuten langer daar gestaan, dan ware ik, van wege de ontzettende hitte en benaauwde lucht, in onmagt gevallen. Nadat ik den vriendelijken Napolitaan voor zijne goedheid en gegevene ophelderingen bedankt had, ijlde ik naar mijne woning, gansch vermoeid van de bezwaarnissen des namiddags. |
|