Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818
(1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMiddel ter vruchtbaarmaking der onbebouwde heiden in ons vaderland.OnlangsGa naar voetnoot(*) de uitmuntende Verhandeling van den Hoogleeraar van lennep lezende, over de Maatregelen der Ouden omtrent de ArmoedeGa naar voetnoot(†), werd ik inzonderheid getroffen door de volgende woorden: ‘Velden van onafzienbare uitgestrektheid blijven in Gelderland, Utrecht, Drenthe, Overijssel en Braband sedert eeuwen woest en ledig liggen. - Ook het dorste zand kan menschen voeden; ook de schraalste heigronden kunnen, onder het wijs opzigt van een goed Bestuur, en door nijverheid, in vruchtbare beemden herschapen worden.’ Deze woorden lezende en overpeinzende, voelde ik eene aaneenschakeling van overdenkingen in mij opklimmen, die ik de vrijheid neem hier ter neêr te stellen. De eerste gedachte, welke in mij oprees, was deze: Zullen eenmaal die heiden door onze nakomelingen aanschouwd worden, hervormd in vruchtbare akkers en weiden, dan moeten dezelve, op daartoe geschikte plaatsen, in bekwame afdeelingen verdeeld, dan moeten er huizen en schuren gebouwd, maar inzonderheid moeten er dan kanalen gegraven worden, opdat die schrale gronden zonder vele kosten door bemesting vet gemaakt, en opdat de daarop voortgebragte vruchten, insgelijks op eene min kostbare en gemakkelijke wijze, naar de naaste markten kunnen vervoerd worden. Denkende verder aan de wijze, waarop dat werk zoude kunnen ten uitvoer gebragt worden, viel het oog mijner op- | |
[pagina 554]
| |
merkzaamheid op de ontzettende menigte van krijgslieden, waarmede thans de oppervlakte van Europa, en ook die van ons vaderland, overdekt is, grooter dan ooit in eenig voorgaand tijdperk, ja grooter dan ooit het Romeinsche gebied, ook in de bloeijendste tijden en in deszelfs grootste uitgestrektheid, heeft op de been gehad. Zouden door dezen, dacht ik, die kanalen niet kunnen gegraven, en die huizen niet kunnen gebouwd worden? Of zouden Nederlandsche soldaten zich schamen, in hun eigen vaderland, en tot hun eigen nut en voordeel, te doen, 't geen weleer Romeinsche soldaten en Romeinsche burgers, verre buiten de grenzen van hun vaderland en ten nutte van anderen, gedaan hebben? Hoe, zal mogelijk iemand vragen, hebben dan oudtijds Romeinsche soldaten dergelijke werken ten uitvoer gebragt? En hebben beroemde Romeinsche veldheeren kunnen dulden, dat de krijgsknechten, onder hun gebied staande, vrije Romeinsche burgers, de wapenen zouden nederleggen, ten einde de taak van handwerkslieden op zich te nemen? Zoo iemand hieraan mogt twijfelen, die leze de gedenkschriften en de krijgsverrigtingen van j. cesar, van cl. drusus en van dom. corbulo, en weldra, vertrouw ik, zal deze twijfeling hem ontglijden. - Het lust mij, door het aanhalen van eenige voorbeelden, daartoe mede te werken. Reeds in het begin van het eerste boek van j. cesar over den Gallischen Oorlog lezen wij: ‘Van het meer Geneve, 't welk zich in de Rhone ontlast, tot aan den berg Jura, liet cesar, door zijne soldaten, een' muur opregten van 9000 schreden lang en 16 voeten hoog, met eene ruime gracht vóór denzelven.’ (B.G. I.8.) Andere voorbeelden, hetzelsde bewijs onderschragende, vindt men B.G. VII. 72. VIII. 9. B.C. II. 8 sqq. Merkt men hierop aan, dat deze werken alleen in betrekking stonden tot cesar's krijgs verrigtingen en tot het voortzetten van den oorlog; het overtuigt ons echter, dat de Romeinsche soldaten in dien tijd tot het graven van grachten, tot het metselen van muren, tot het bouwen van huizen en torens, tot het maken van bruggen, en wat dies meer zij, onder het beleid van dien veldheer, geschikt waren. Voorts, wie onzer is onbekend met de verpligting, welke wij verschuldigd zijn aan den Romeinschen veldheer clau- | |
[pagina 555]
| |
dius drusus? Niet alleen toch zijn wij de uitvinding van het bedijken onzer rivieren aan hem verpligt; maar is hij het bovendien niet geweest, die, door een kanaal, den Rijn vereenigd heeft met den IJssel bij de stad Doesburg? Misschien denkt iemand, dat drusus die gracht, van tusschen de 8 en 10 duizend schreden lang, heeft laten graven door de toenmalige bewoners des lands, en dat hij de oude Batavieren daartoe geprest heeft. - ‘Neen,’ zegt de geleerde en oudheidkundige engelberts, ‘dat werk heeft hij laten ten uitvoer brengen door zijne eigene krijgsknechten, door de Romeinsche soldaten, en daarom hadden de Batavieren nog te meer verpligting aan hem. - Drusus, in het eiland der Batavieren moetende vertoeven, wilde den tijd niet ledig verspillen, noch den Batavier aan den overlast van een werkeloozen krijgsknecht blootstellen. - Ledigheid verzwakt het ligchaam, 't welk door den arbeid gehard wordt, en bekwaam gemaakt, om de ongemakken van den oorlog te verduren. - De beroemdste Romeinsche veldheeren hebben zich daarom van dat middel bediend, ook om hunne benden te beter in tucht te houden.’ Engelberts, aloude staat der Nederl. D. IV. bl. 26, 27. Ik kan mij niet weêrhouden, hier nog het volgende bij te voegen van denzelfden zeer geachten Schrijver: ‘Drusus mag wel ten voorbeelde gesteld worden, niet alleen aan allen, die zich met de zaken van andere natiën bemoeijen, maar ook zelfs aan Vorsten en bestuurders van landen en volken. - Hoewel ons vaderland in het eene gedeelte overvloed van rivieren en vaarten heeft, is men er in een ander gedeelte slecht van voorzien. Zoo de schatten, welke dikwerf verspild zijn, besteed waren tot het uitdelgen van verlamde rivieren, het opruimen van beken en het graven van nieuwe kanalen, welk een onbeschrijfelijk voordeel en gemak zoude land- en akkerbouw, en houtteelt, en de binnenlandsche handel al voorlang hiervan getrokken hebben!’ Als boven, bl. 22. Zijn wij de vereeniging van Rijn en IJssel aan drusus, die van Maas en Rijn zijn wij verschuldigd aan domitius corbulo, veldheer der Romeinen onder de regering van nero. ‘Deze immers,’ zegt tacitus, ‘opdat zijne soldaten niet zouden ledig zijn, heeft tusschen Maas en | |
[pagina 556]
| |
Rijn eene gracht laten graven, ter lengte van 23 duizend schreden.’ Ann. XI. 20. Waar deze gracht van corbulo (fossa Corbulonis) moet gezocht en gevonden worden; of wij daardoor te verstaan hebben de hedendaagsche rivier de Lek, of de Vliet, die van Leiden door Delft loopt, of eenige andere vereeniging tusschen Maas en Rijn, daaromtrent zijn de onderzoekers der vaderlandsche oudheden het geenszins onderlingeens; echter stemmen ze allen daarin overeen, dat er eertijds ergens zulk eene gracht door de soldaten van den Romeinschen veldheer corbulo gegraven is; en dat alleen is tet ondersteuning van mijn bewijs volkomen voldoende. Houden wij nu ons oog gevestigd op dat merkwaardig gebruik, 't welk oudtijds beroemde veldheeren van de onder hun bevel staande krijgsbenden gemaakt hebben, dan, inderdaad, valt het niet moeijelijk, daaruit af te leiden, hoe ook hier, in ons land, de nog onbebouwde heigronden, zoo niet op alle, immers op vele plaatsen, zouden kunnen vruchtbaar gemaakt, en onoverzienbare woestenijen in vermakelijke en nuttige lusthoven herschapen worden. Het zij mij vergund, hier nog deze opmerking bij te voegen. - Het gansche geslacht der menschen, naar gelange het voedsel voortbrengt, of voedsel behoeft, kan en moet in twee klassen verdeeld worden. De eerste is de producerenee of voortbrengende, de andere de consumerende of verterende klasse. Tot de eerste behooren alle landbouwers, tot de laatste allen, die geene landbouwers zijn; en als een lid van die klasse komt ieder mensch ter wereld. - Bovendien neemt de volkrijkheid van het menschdom van jaar tot jaar toe; 't welk te meer zal gezien en ondervonden worden, wanneer het der goede Voorzienigheid behaagt, ons voor ontvolkende pestziekten en andere verwoestende volksrampen te behoeden, en wanneer het weldadig Vorstenverbond, den 26 Sept. des jaars 1815 te Parijs gesloten, op den duur bevonden wordt, aan deszelfs heilzaam oogmerk, het doen ophouden van den oorlog, te beantwoorden. - Neemt nu de volkrijkheid in ons werelddeel aan alle oorden toe, eischt dan niet de voorzigtigheid eener wijze staatkunde in alle landen, en bovenal ook in het onze, dat er door de regering voor gezorgd worde, dat in dezelfde evenredigheid, waarin de consumerende klasse toeneemt, ook de producerchde vermeer- | |
[pagina 557]
| |
derd wordt? Anders immers loopt men gevaar, dat, bij de minste onvruchtbaarheid, de schaal van overvloed door die des gebreks overwogen worde. anonymus. |
|