Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818(1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De wereld een kaleidoskoop. ‘De wereld een kaleidoskoop?’... Ja, vrienden! 't schijnt mij dus gelegen. Beschouwt slechts den gewonen loop; Zoo protesteert ge er wis niet tegen. Ei, leent me een oogenblik gehoor; 'k Bewijs 't u, in een vriendlijk praatje: De wereld houdt haar glas ons voor; En wij - wij kijken door het gaatje. Welaan! den koker aangevat, En dan terstond een oog gesloten. Helaas! hoe dikwijls moet men dat, Wil men zijn' neus niet telkens stooten! Kijkt nu regtuit! - Er zijn er veel, Die garen eens ter zijde g uren; Maar hun ontgaat het beste deel, Terwijl zij kijken naar de buren. [pagina 479] [p. 479] Kijkt dan regtuit! Wat ziet ge thans? - ‘Een spinneweb, met scherpe hoeken.’ - Ach! ondanks zijn' gekleurden glans, Kunt gij er 's werelds beeld in zoeken. Draait zachtkens nu de buis in 't rond. De wereld is vol draaijerijen; En wie 't verdriet, (ik zeg het rond) Die mag haar ganschen omgang mijên. ‘Hoe nu! Ziedaar een schittrend rad: Fortuin verschijnt mij naar het leven.’ - Wel! doe uw best, dat gij haar vat; Zij zal u, als in 't glas, begeven. ‘Een ridderkruis vervangt de plaats.’ - Gij moogt u met de aanschouwing laven! Zijt gij met vrouw Fortuin geen maats, 't Is vruchteloos er om te draven. ‘Alweêr een nieuwe tooverij! Men kan er schier geen oog op houên.’ - Zoo leert dan, vrienden! wat het zij, Indien ge op 's werelds duur wilt bouwen. ‘Ziedaar een kruis met ijzren stang, Hetgeen twee gouden ketens schragen.’ - o! Draait! Wij hebben al te lang Vergulde ketens moeten dragen. ‘Wat schat van paarlen en juweel, Meer dan genoeg voor heel ons leven!’ - Grijpt toe; hij zal u juist zoo veel Als een Silezisch briefje geven! ‘o! Zie dees kroon van diamant!... Och heer! zij is alreeds daarhene.’ - Zóó raakte een keizerskroon vakant, En Napjebroêr op St. Helene. [pagina 480] [p. 480] ‘Ik zie een roos... (hoe fraai van kleur!) En scherpe dorens haar verpoozen.’ - Zóó plukt men rozen zonder geur, Ja dikmaals dorens zonder rozen! ‘Ik zie’.... Maar, is dit waarlijk zien? Of, ligt, verschijnsel zonder wezen? Keertom de buis, zoo gij misschien Van dwaling wenscht te zijn genezen. Van dwaling! - Ach! laat hem den schijn, Die in de wereld moet verkeeren: Die schijn is fraaijer dan het zijn; En toch, men kan haar niet ontberen. Gij wilt het? Draait de buis dan los! - ‘Hoe nu! Die kleine snuisterijen, (Zou 't waarheid zijn, of is 't een glos?) Liet ik mij daar zoo door verblijên?’ o Ja! - Ziehier Fortuna's rad; Die roos; die paarlen en juweelen; Dat ridderkruis, in goud gevat; Die kroon, die u zoo scheen te streelen! Wat zijn ze? Scherfjes glas en steen; Een brokje kant; een kraaltje; een loover! Hoe is nu al die pracht zoo kleen, En al die heerlijkheid zoo pover? o! Treflijk beeld van 's werelds schoon, En van haar blinkende ijdelheden! Hoe zinrijk stelt gij hem ten toon, Die al zijn heil zoekt hier beneden! Wel dan, mijn vrienden, wie wij zijn, (Ei, strijkt de zedeles in 't laadje!) Vergapen we ons niet aan den schijn, Terwijl wij kijken door het gaatje. j.w. ij. 1818. Vorige Volgende