Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818
(1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 470]
| |
Matthias rottmann was een arme daglooner te Willmars in Frankenland. Hij onderhield, gemeenschappelijk met zijne vlijtige huisvrouw, een talrijk gezin door zwaren arbeid. Met huisselijken vrede, vrolijkheid en vertrouwen op God, genoten zij het zuur verdiende, schrale stukje brood, tot dat, met eene langdurige krankte der anders zoo werkzame huisvrouw, zorg en kommor in hunne hut kwamen. Niettegenstaande mattuias zijne pogingen verdubbelde, ofschoon hij dikwijls den nacht te baat nam om iets meer te verdienen, ofschoon hij zijn eigen voedsel bespaarde om zijne kinderen te verzadigen, hielp dit alles slechts weinig, en van dag tot dag werd de afgrond van ellende, aan wiens rand hij moedeloos stond, dieper. De winter van 1803 begon met eene ongewone strengheid; dringende behoeften, waarin hij niet voorzien kon, martelden den braven buisvader; daarbij kwam, om zijn' nood tot het uiterste te drijven, dat zich thans geene gelegenheid meer opdeed om iets te verdienen, dewijl alle veldarbeid wegens de strenge vorst onmogelijk was. Wanhopig zag hij naar een middel uit om zich en de zijnen van den ellendigen hongerdood te redden - vergeefs; iedere poging mislukte, elke bemoeijing was vruchteloos. Kommer en gebrek wierpen nu ook den armen matthias op het ziekbed, en het hulpeloos gezin zocht door het verkoopen van het ontbeerlijke, en eindelijk ook van het onontbeerlijke, den telkens meer knellenden nood af te weren. Ledige wanden omringden bereids het strooleger, waarop de kranken smachtten; zelfs de laatste zaaiaardappelen, de hoop des toekomenden jaars, waren opgegeten, en van de sparren des daks werd nog de zwakke vlam aan den haard onderhouden, en belette de verstijvende koude, zich bij den knagenden honger te voegen. Bij het overzigt van dezen jammer, voelde matthias zijne verdwenen krachten als 't ware op ééns wederkeeren. Hij stond op - het was, alsof de Godheid, zich over hem erbarmende, hem zijne gezondheid wedergegeven had, om nog ééne, de laatste poging tot behoud van de zijnen te wagen; want ofschoon maria, zijne oudste dochter, een lieftallig meisje van vijftien jaren, hoezeer ook haar gevoel zich daartegen kantte, zelfs aan den smaad van het bedelen zich onderworpen had, was toch de op deze treurige wijze | |
[pagina 471]
| |
verkregen bijstand zoo gering, dat hem thans slechts nog één uitzigt op redding overbleef. In het Rhöngebergte namelijk, waar matthias zijne eerste jeugd had doorgebragt, hoopte hij zijn aandenken nog niet bij de genen uitgewischt, die hij trouw en eerlijk gediend had. Verscheiden zijner voormalige meesters waren welgezeten, en hij kende hunne menschlievende denkwijze. Zeker, dus droomde zijne weder moedscheppende ziel, zullen zij van hunnen overvloed mij zoo veel geven, als noodig is om niet met de mijnen gedurende dezen harden winter om te komen. Door verdubbelde vlijt wil ik dan in den zomer trachten de ondersteuning te vergoeden, die thans mijn leven rekken en vrouw en kinderen behouden zal. Hij deelde derhalve zijne vrouw het besluit mede, zich op reis te begeven, en maakte alle toebereidselen, hetzelve spoedig, gelijk de nood vereischte, ten uitvoer te brengen; maar, niettegenstaande zij de noodwendigheid van spoedige hulp diep gevoelde, kon zij toch niet zonder smartelijke weemoedigheid zich van haren, eerst onlangs, gelijk zij geloofde, herstelden, man scheiden. Had zij zijnen toestand regt kunnen beoordeelen, zij zou tot geen prijs hem hebben laten vertrekken; want de opgewekte levendigheid, die hem bezielde, was slechts een bedriegelijk masker van genezing, slechts het door vleijende hoop weder aangewakkerde lampje, dat nog eenmaal heldert flikkert, en dan - uitgaat. Tot hare geruststelling moest hij inwilligen om maria tot gezelschap mede te nemen. Zij kon ten minste, gelijk eene andere antigone, met jeugdige kracht haren vader het steile gebergte opleiden, hem de treurigheid van het alleenzijn, de vermoeijenis van den verren weg verzoeten, en, wanneer God de harten der menschen bewoog, die hij ging aanspreken, hem de levensmiddelen helpen dragen, waarmede hij spoedig, zeer spoedig beloofde tot de hongerenden terug te keeren. Matthias had zeker liever gezien, dat maria tot oppassing van hare nog altijd zwakke moeder te huis gebleven ware; maar hij kon het vereenigd bidden van beiden niet wederstaan. Hij kuste zijne bleeke vrouw, die hem biddend naweende, en ving den 25 Februarij 1803 de zure reis aan, die geen waarschuwend voorgevoel hem zeide, dat de laatste was. In het eerst trad hij moedig door de diepe sneeuw voort, die zijn' woesten weg bedekte; maar spoedig bleek het, dat | |
[pagina 472]
| |
slechts de spanning der koortshitte, geen wedergekeerde kracht, hem op de been hield. Bij de sterke afmatting, die hem overviel, kwam eene beroerte, gelijk verscheiden kenteekens aan zijn ligchaam verrieden. Een half uur van Oberelzbach, bij het steenen huis, viel de ongelukkige ter aarde; en de teeder bezorgde dochter stierf, als een slagtoffer van haren pligt, met hem. Zij had zich wel kunnen redden, ware zij spoedig gevlugt; doch haren vader niet te verlaten, hem, ware het mogelijk, in het leven terug te roepen, scheen haar een heiliger pligt dan haar eigen leven te redden, hetwelk weldra eene prooi der vinnige koude werd. Men vond, na twee dagen, de beide bevrorenen, en hun hartverscheurende aanblik drukte maar al te duidelijk het innige, hoewel vergeefsche streven van kinderlijke liefde uit, die, zonder aan zichzelve te denken, zichzelve opofferde; want de trouwe dochter lag, bijna ontkleed, over het lijk van haren geliesden vader, alsof zij door de jeugdige warmte haars ligchaams den ijskouden pijl des doods van zijne borst wilde afweren. Hare armen waren vast om hem geslagen; haar haar fladderde los in den wind (want zelfs van haar hoofddeksel had zij zich beroofd, om den verstijfden vader te verwarmen); onder zijn hoofd lag haar jakje; over zijn lijf was haar rok uitgespreid; haar' halsdoek had zij om zijne voeten gewikkeld. In hare halfgeopende oogen glinsterden nog de in ijs verkeerde tranen, waarmede zij, en ach! vergeefs, om hulp scheen te smeeken. De vorst had de zachte rozen van haar aangezigt behouden: bloeijend, als in haar leven, was zij ook nog in den dood; en in de roerende smart, die hare trekken uitdrukten, mengde zich die zachte onderwerping, die ook dán niet mort, wanneer het lot op doornvolle en donkere wegen voert. Een gemeenschappelijke grasheuvel dekt vader en dochter op het kerkhof te Oberelzbach. Men haastte zich, toen men hun overschot begraven en de aanleiding tot hunnen dood vernomen had, de beklagenswaardige weduwe van den ongelukkigen matthias te ondersteunen. Maar ach! wie kon der ongelukkige een' echtgenoot en kind vergoeden, die beiden verdiend hadden nog lang tot voorbeelden van huwelijkstrouw en kinderlijke liefde op de aarde te verstrekken? |
|