Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818
(1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 414]
| |
Schets van Londen, in den winter van het jaar 1814.Ga naar voetnoot(*)(Briefswijze, uit die Stad zelve, door een' jongen Hollander, geschreven aan een' Vriend.)
Ik heb mij thans voorgenomen, u eenige nadere bijzonderheden van Londen mede te deelen, en wel inzonderheid van datgene, wat mij door deszelfs bijzonderheid en ongewoonheid in den eersten opslag het meest trof. Verwacht evenwel geene aaneengeschakelde beschrijving van Londen, deszelfs gelegenheid, koophandel enz.: dit ligt even zeer boven mijn vermogen, als buiten mijn plan. Ik zal slechts hier en daar datgene opnoemen, wat mij in 't bijzonder opmerkelijk voorkomt. Londen is merkwaardig zoo wel om deszelfs uitgebreidheid als volkrijkheid. Het eerste is zeer moeijelijk te bepalen, aangezien Londen geene poorten en zeer uitgebreide voorsteden heeft. Men rekent de lengte op circa 2 uren, en de breedte op ongeveer een uur gaans, behalve de huizen, die zich (aan alle kanten) aan wederzijden van de publieke wegen nog veel verder uitstrekken. Om bovengemelde reden is ook de bevolking moeijelijk op te geven; doch men begroot dezelve, binnen een cirkel rondom de St. Pauls getrokken met een radius van 4 Engelsche mijlen, op 1,250,000, te weten de vreemdelingen, zeelieden enz. daaronder gerekend; anders is de bevolking 1.000,000; dus is Londen nog 5 of 6 maal volkrijker dan Amsterdam. Londen is verdeeld in de City en Westminster (of the west end of the town) ten noorden, en Southwark ten zuiden van den Teems. De City is boven alles volkrijk, hoewel alleen bewoond door dezulken, die van den koophandel, fabrijken, | |
[pagina 415]
| |
zeevaart enz. hun bestaan hebben. De adel en de renteniers, zoo wel als de koninklijke familie, en allen, die tot het hof behooren, wonen in Westminster. Men beweert, dat Londen eene van de gezondste steden der wereld is. Dit kwam mij in 't eerst in 't geheel zoo niet voor, uit aanmerking van den damp, daar ik zoo straks van spreken zal, en van het klimaat, dat hier in niets bestendiger is dan in deszelfs onbestendigheid. Ondertusschen kan ik niet anders zeggen, of de menschen zien er hier algemeen gezond en wel uit; en ook ik gevoele in mijn gestel vooralsnog geenen nadeeligen invloed. Als redenen voor deze gezonde gelegenheid zijn mij de volgenden voorgekomen: De Teems, gestadig vloedende en ebbende, stroomt bijna door het midden van de stad; de City en Westminster zijn veelal op hoogten gebouwd; de voorname straten zijn wijd en luchtig, en hebben misschien voor sommige winden eene heilzame rigting; daarbij gebruiken de Engelschen, veelal, bij eene sterke beweging, krachtig voedsel. De Teems is hier circa zoo breed als de IJssel voor Kampen, of als het IJ voor Amsterdam, van de palen af gerekend; en de rivier is hier verre genoeg van zee af, om zuiver en zoet water op te leveren. Ondertusschen moet ik, eer ik verder ga, van iets gewag maken, hetwelk een groot onderscheid maakt tusschen Londen en Amsterdam; te weten, de gestadige damp, die hier altoos heerscht, en veroorzaakt wordt door de verbazende menigte steenkolen, die men hier dagelijks verstookt. - Ik herinner mij niet, deze bijzonderheid elders opzettelijk vermeld gevonden te hebben; en echter is dit eene mede van die zaken, welke, als vreemdeling, het eerst mijne aandacht trokken, en hetgeen aan de meeste voorwerpen waarlijk een zeer vreemd aanzien geeft. De lucht heb ik hier nog niet helder gezien: gestadig is er in de stad een damp, die, wel is waar, op den eenen tijd sterker is dan op den anderen, maar toch altijd zóó, dat het gezigt er zeer door belemmerd wordt. 's Morgens is dit het slimste; kunnende men alsdan weinig verder dan op een' afstand van 6 of 7 huizen de voorwerpen duidelijk onderkennen: en ik houde mij verzekerd, dat datgene, wat men hier a clear, a beautiful merning noemt, bij ons den naam zou dragen van een' triesten en nevelachtigen morgen. De zon kan met hare heldere stralen maar zeer zelden door dezen nevel heendringen, althans in den winter, wan- | |
[pagina 416]
| |
neer het dikwerf gebeurt, dat zij in geen 14 dagen te zien is. Somtijds geeft zij op den vollen middag voor den tijd van een half uur eenig schijnsel van zich, en verbergt zich dan weder achter de nevelen. Toen ik de zon hier voor het eerst zag, herkende ik mijne oude vriendin waarlijk ter naauwer nood: zij zag droevig rood, en was omstuwd van nevelen, die haar verhinderden, hare heldere stralen en glansen uit te spreiden. Maneschijn is hier ook zeer zeldzaam. Voorts heeft deze gestadige smook op vele voorwerpen eenen merkbaren invloed. Aan mijn linnengoed ondervinde ik het duidelijk, als ook aan mijne handen enz.: alles is hier drie maal zoo spoedig vuil als in Holland. De publieke gebouwen, als de St. Pauls enz., ofschoon van witten steen gebouwd, hebben een dof en veelal geheel zwart aanzien, en al wat er aan de huizen voorts wit is, als de kalk enz., ziet zwart of graauw. Gij kunt u wel verbeelden, dat dit aan de straten in vele opzigten een zeer vreemd aanzien geeft. - Wat de huizen van binnen betreft, te vergeefs zoekt men daar dat zindelijke en heldere voorkomen, waaraan men in Holland zoo gewoon is. De zolders, veelal van wit stukadoorsel, zien geel of graauw. Gordijnen enz. heb ik hier, ook bij aanzienlijken, nog niet anders gezien, dan van eene donker gekleurde stof. Ondertusschen zijn de Engelschen zindelijk van aard, en op fijn en helder linnengoed, zoo wel als op de overige kleeding, zeer naauwgezet. Lieden van rang nemen elken dag schoon linnen, en men vertelt mij, dat vele heeren het tweemaal daags doen. Men zegt, dat deze bedomptheid in den zomer beter wordt. Ik hoop zoo. Terwijl ik tusschenbeiden bij mijzelven uitroepe: ‘Gelukkig is het land,
Waar 't kind zijn moêr verbrandt!’
Het weder is hier thans veelal dooijend en regenachtig, en dus zijn de straten gestadig morsig. Ik heb opgemerkt, dat men hier van eenen morsigen weg, als iets gewoons, bijna niet spreekt, maar het elkander, als eene bijzonderheid, mededeelt, wanneer de straten droog zijn; het omgekeerde van 't geen wij in Holland gewoon zijn. In het westelijk gedeelte der stad, en ook eenige mijlen buiten dezelve, in the country, is de opgemelde damp minder, en in Westminster | |
[pagina 417]
| |
hebben de straten een zindelijker aanzien; maar toch is de smook ook daar duidelijk zigtbaar. Na dezen uitstap keer ik tot mijn verhaal terug. Londen is niet regelmatig gebouwd. De Engelschen (en dit is veel!) zeggen zelve, dat Londen, kon het nog eens herbouwd worden, vele zeer aanmerkelijke verbeteringen kon ondergaan. In de City is de bouwing zeer digt en ineengedrongen; en hoewel op sommige plaatsen de straten inderdaad zeer breed, en de weg voor de voetgangers zeer ruim is, zoo zijn toch vele straten voor de bevolking en voor het aantal rijtuigen nog veel te eng, sommige waarvan men thans tracht te verbreeden. Voor eenen rustigen gang levert de City geene gelegenheid altoos op. Inzonderheid heerscht deze ineengedrongenheid nabij den Teems, alwaar de huizen de rivier hare boorden schijnen te betwisten; en hierdoor verliezen ook de meeste fraaije gebouwen veel van hun aanzien. Voornamelijk is dit bij de St. Pauls te bejammeren, alwaar een ruim gezigt zoo veel waard zou zijn: de weg om dit gebouw is nog niet eens zoo breed als bezijden 't Paleis te Amsterdam. Op andere plaatsen, als in Moorfields en elders, is weer veel ruimte opengelaten. - De Squares, inzonderheid in het westelijk gedeelte der stad (Westminster), zijn inderdaad fraai. Eene ruime vierkante plaats, omringd van fraaije, doch meestal eenvormige huizen, met stoepen, en om dezelve ijzeren hekken, voorts eene straat voor de voetgangers en eene voor de rijtuigen, en in 't midden een ronde tuin, omgeven met een ijzeren hek - dit levert eene genoegelijke woning en een fraai gezigt op. Doch (ieder zijn smaak) naar mijn inzien overtreffen in beide deze opzigten, en wel voornamelijk in fraatheid en verscheidenheid van gebouwen, onze Heeren- en Keizersgrachten de Londensche Squares nog verre. - Wat de publieke gebouwen aangaat, hierin moet Amsterdam voor Londen verre onderdoen; maar de particuliere huizen zijn daarentegen dáár weder veel fraaijer dan hier. De laatsten zijn veelal zeer eenvormig, van klinkers opgemetseld, en hebben van buiten volstrekt geen sieraad, dan twee pilaren, van deze of gene bouworde, aan wederzijden van de deur. - De straten zijn in het midden bevloerd met groote steenen, vormende aan wederzijden eene schuinsche helling, om het water door goten af te leiden; waarna de straat zich weder een weinig verheft, en dan aan | |
[pagina 418]
| |
beide kanten een breed pad met vlakke vierkante steenen voor de voetgangers oplevert. Stoepen voor de huizen vindt men hier zeer enkel, en vooral niet in de City; de voetgangers loopen vlak langs de huizen. De voorname straten zijn bijzonder breed; zoodat in het midden vele rijtuigen, en aan de kanten vele menschen elkander kunnen voorbijgaan. Het aantal menschen, waarvan hier dagelijks de straten krioelen, overtreft nog verre de bezigheid der Amsterdamsche straten, de Kalverstraat en Halsteeg op enkele tijden uitgezonderd. Men heeft hier een regel, dat men in 't gaan altijd de regter zijde van den weg kiest, en dus de tegengangers aan de linkerhand laat voorbijgaan; en het is een volstrekt vereischte, dezen regel te volgen, wil men niet gedurig tegen de menschen aanloopen. Maar nog meer trof mij het aantal van rijtuigen, die men hier gestadig bij de straat ziet. De uitgebreidheid der stad maakt dit in sommige opzigten noodzakelijk, en ieder kiest voor zich die soort van rijtuigen uit, welke hem 't gerijfelijkste is. Voorts zijn hier altoos een aantal van meer dan 1000 huurkoetsen in de weer, die allen genommerd zijn, en, wanneer ze niets te doen hebben, ledig op den weg staan, om door de voorbijgangers gehuurd te worden. Bij nacht zoo wel, als bij dage, staan op gezette plaatsen altijd eenigen dier koetsen (hackney-coaches genaamd) gereed. Voorts is men genoodzaakt, alle koopwaren in de stad per as te vervoeren, aangezien hier geene grachten zijn. Dit geschiedt meestal op groote opene karren, door een of meer paarden voortgetrokken. Deze paarden zijn veelal zeer zwaar, gelijk bij ons de molenpaarden, en loopen, wanneer er meer dan één voor eene kar is, een voor een voor elkander, zijnde met ijzeren kettingen te zamen en aan de kar vastgebonden. Somtijds trekken 4 of 5 van deze paarden voor eene kar; en ofschoon dit het draaijen en wenden zeer moeijelijk maakt, zoo ziet men hierdoor maar zelden ongelukken ontstaan, aangezien deze paarden daarop geleerd zijn. De voerman gaat op het voetpad, zijne paarden met eene lange zweep, of meest alleen met zijne stem, regerende. - Het zoude eene vergeefsche poging zijn, indien ik u een juist denkbeeld wilde geven van de menigte van koetsen, chaizen, karren, wagens enz., door paarden, ossen, ezels, menschen en honden voortgetrokken, die men hier dagelijks bij den weg | |
[pagina 419]
| |
ziet, en die somtijds, even als in processie, langs de drukke straten langzaam achter elkander voortsukkelen. Het is niet vreemd, dat zulk eene rij zich somtijds ter lengte van eene geheele straat uitstrekt; terwijl aan de andere zijde een even groot getal den tegenweg rijdt, en in het midden van de straat nog weer andere rijtuigen stilstaan of ook voortrijden. In de dwarsstraten staan dikwerf eenige wagens te wachten, om bij de minste opening de straat dwars over te rijden, of ook wel den trein te volgen. Nu gaat alles wel, zoo lang dit goed losloopt; maar raken ongelukkig deze dwarsrijdenden met de anderen in de war, hetwelk ik reeds meer dan eens gezien heb, dan staat niet alleen alles stil, maar door de rijtuigen, die nog gestadig van alle kanten toevloeijen, wordt de verstopping zoo groot, dat somtijds een honderd karren, wagens, enz. eenige uren werk hebben om weder uit elkander te komen. - Verbeeld u nu zulk eene straat! Dáár zitten eenige lieden in eene koets, en steken hunne hoofden nu aan deze dan aan gene zijde uit, den voerman toeroepende om spoed te maken; terwijl deze, zich hieraan weinig bekrennende, bezig is om met zijne collega's een discours te houden, waarvan het vloeken de schering en inslag is. Daar achter staat een wagen, bespannen met twee Iersche ossen met groote horens. Daarop volgt eene rouwkoets. Wat verder staan twee jongens voor een karretje; de hond zit er onder te hijgen, met de tong uit den bek. Hier zit eene Engelsche boerin met een' rooden mantel geduldig op haar karretje te wachten; terwijl de ezel, die er voor staat, er zich op schijnt toe te leggen, om het geduld zijner meesteresse nog te overtreffen, en zich voorts om niets bekreunt. Hier zit een heer te paard. Dáár is eene postkoets met vier paarden, opgepropt en overvloeijende van menschen, die er achter, voor, in en op zitten; met een stout gezigt praalt een Engelsch soldaat met zijne hooge kasket en rooden rok boven allen uit. Aan wederzijden van de straat krioelt het van menschen, die gesladig loopen en jagen, even alsof met het minste verzuim het leven gemoeid was. Eindelijk, bij het middelpunt komende, vindt men eenige voerlieden bezig, om het logge gevaarte van een zwaar beladen wagen, door 4 of 5 paarden getrokken, achteruit te halen, ten einde daardoor voor den doortogt weder ruimte te maken. Met de paarden gaat het hier onbarmhartig toe; ik | |
[pagina 420]
| |
heb er reeds meer dan een op straat zien bezwijken. En wat het rijden betreft, dat is om van te ijzen, voor iemand, die daaraan niet gewoon is. Ik voel somtijds een' schier onweêrstaanbaren aandrang om overluid te roepen, mij vastelijk overtuigd houdende, dat de boel het onderst boven moet gaan; en toch gaat het goed. Op de hoeken van sommige straten is het nooit in rust, en, om van den eenen hoek naar den anderen over te loopen, moet men een gelukkig tijdstip waarnemen, en dan ook op een draf er als 't ware doorslippen. De keuze van door te loopen of stil te staan moet oogenblikkelijk beslist worden. Doch men raakt hieraan gewoon, even als de schaatsrijders in elkander te ontwijken. Maar, even als somtijds de beste schaatsrijders tegen elkander aanloopen en vallen, zoo ziet men ook hier niet zelden ongelukken van dien aard gebeuren. Wat mij belangt, ik sta hier nog dikwerf op sommige plaatsen stil, mij verlustigende met de vreemde gezigten van Londens drukke straten.
(Het vervolg hierna.) |
|