student, het reeds verouderde woord knaap (Bursche) weder te bezigen - het vrolijke knapen-leven, alzoo, was ten einde; mijn cursus academicus te Leipzig was volbragt, en daar ik in die stad zonder eenige betrekking en ondersteuning mij bevond, moest ik de gewone loopbaan der jonge Theologanten bewandelen, mij eene huisonderwijzersplaats trachten te bezorgen, en mij op de kunst toeleggen, om den kop der kinderen van vreemde lieden te regt te zetten. Mijn Genius ontvoerde mij aan het lieve vaderland, en joeg mij verre weg, naar het ruwe, koude Polen, en wel in dat gedeelte van dit land, hetwelk, toen de hooghartige verdedigers der vaderlandsche vrijheid, madalinski en kosziusko, het onderspit delfden en het land gedeeld werd, aan Pruissen was gekomen, en daarna Zuid-Pruissen werd genoemd. Met honderdvijftig daalders inkomen, werd ik de opvoeder van twee knapen eens Duitschen Edelmans, den Heer v.K..., die een groot landgoed bezijden Warschau, en een ander in Silezië, in den omtrek van Breslau, bezat. Het eerstgemelde bewoonde de familie doorgaans; en, hoewel het vreemde land met zijne ongure bewoners mij niet beviel, ging het mij echter ten huize dezes voortreffelijken mans doorheen wél, daar men hier niet, als gewoonlijk, er ook den huisonderwijzer onder begreep, wanneer de genadige Heer met trotsche miene de spreekwijze bezigt: ‘Mijne lieden’ - maar met onderscheiding en als een vriend des huizes werd bejegend.
Welke mijne bestemming in vervolg van tijd zijn zou, was ik met mijzelven nog niet eens. Thans, echter, ontving ik op eenmaal een' krachtigen aandrang, om mij tot het predikambt te schikken; daar mijn patroon mij opmerkzaam maakte, dat hij op zijn ander landgoed in Silezië eene goede pastorij te begeven, en op dezelve een' zeer bejaarden, ziekelijken leeraar had, bij welken de man met het omgekeerde uurglas zich veelligt spoedig zou laten vinden. Hierbij deed hij mij op den achtergrond niet onduidelijk het streelende verschiet zien, dat mij, ter belooning van mijne vlijt in de opvoeding zijner kinderen, deze plaats eens zou ten deel vallen. Het woord belooning heeft voor mij steeds eene verhevene beteekenis, eenen hoogeren zin gehad, als erkenning van werkelijke verdiensten insluitende; en wanneer zich het tegenstrijdige verschijnsel aan mij voordoet, dat menschen zonder verdiensten belooningen ten deel vallen, verheft zich