Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818
(1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets, over een exanthema pseudo variolosum, bij een' en ander' gevaccineerden waargenomen. Door J.J. van de Moer, Med. Doct. te Heerenveen.Met den naam van exanthema pseudo variolosum bedoel ik eene uitslagziekte, die in vele opzigten het voorkomen heeft van gewone kinderpokjes, maar waaromtrent de uitkomst mij ten duidelijkste deed zien, dat dezelve van laatstgenoemden geheel onderscheiden was. Het volgende geval gaf mij aanleiding tot deze waarneming. In de maand December j.l. verspreidde zich in onze | |
[pagina 360]
| |
omstreken het gerucht, (gelijk wij zulks meermalen uit andere deelen van dit rijk hoorden) dat een goed gevaccineerd meisje te T....... aan de kinderpokjes leed, en dat dus de inenting der koepokken hare zoo hoog geroemde voorbehoedende kracht óf nimmer bezeten, óf ten minste nu geheel verloren had. In de gelegenheid zijnde, deze zaak, welke zoo naauw met het leven, de gezondheid en het geluk des menschelijken geslachts in verband staat, te onderzoeken, nam ik het volgende waar. M.A., een meisje, ruim 17 jaren oud, van eene welgevoede ligchaamsgesteldheid, had zich eenige dagen vóór mijn bezoek ziek gevoeld, was aan braking, pijn in het hoofd en in de leden, verloren eetlust en geheele lusteloosheid onderhevig geweest, en had tevens de gewone verschijnsels van eene heete koorts gehad; tot dat er zich, vier of vijf dagen na den aanvang dezer ongesteldheid, een uitslag in het aangezigt had geopenbaard, welk zien, na verloop van 24 uren, over het geheele lijf, den hals, de borst, rug en leden verspreidde. De puistjes, welke den tweeden dag van het tijdperk der uitbotting hadden bereikt, waren, naar het uiterlijk voorkomen, volkomen gelijk aan die der kinderziekte; maar aan vele ontbrak de zoo zeer kenschetsende holte in het midden der pok, daar de meeste meer puntig waren, terwijl derzelver omtrek minder ontstoken scheen, en zich niet zoo hard op het gevoel voordeed, als zulks bij variolae verrucosae, spuriae (steenpokken) plaats heeft; ook was de koorts bij mijn bezoek niet hevig; overigens duidde alles gewone pokken aan. Al spoedig, op de eerste aanvrage deswege, ontwaarde ik, dat het meisje vóór 12 jaren te D....... was gevaccineerd; dat zij vijf schoone koepokken op den regter arm had gehad, en dat er van haar vele kinderen waren ingeënt. De likteekens, de onbedriegelijkste blijken der ware vaccine, toonden, dat het gezegde waar was. Ik aarzelde derhalve, hierover op staanden | |
[pagina 361]
| |
voet uitspraak te doen, beloofde na drie dagen haar weder te zullen bezoeken, en nam mij voor, indien dit exanthema zich verder tot variolae ontwikkelde, geene moeite te sparen, ten einde in dit zoo belangrijk geval het ware van het valsche omtrent de vaccine op te sporen. Men voege hierbij, dat de lijderes eenige malen in de laatste 14 dagen bij pokzieken had verkeerd, enz. Begeerig de uitkomst hiervan te zien, bezocht ik gezegd meisje ten bepaalden tijde. Haar gestel vond ik veel veranderd en verbeterd; de koorts was niet meer aanwezig, en (waarop het hier inzonderheid aankomt) de uitbottende pokjes waren verdroogd; derzelver hier en daar op het aangezigt gevormde korsten vielen af, en lieten, nog 2 dagen later, donkerroode vlekjes achter, die na verloop van 14 dagen geheel verdwenen waren. - Aldus eindigde deze uitslagziekte, onder eenig spoor van etterwording; terwijl binnen eene week, van den aanvang dezer ziekte af, de gezondheid volkomen hersteld was. Vóór eenige weken nam ik te S....... een soortgelijk geval waar bij een meisje van 7 jaren, dat, buiten weten harer ouderen, dagelijks een ander meisje, aan de kinderziekte hevig lijdende, bezocht had, en de boven beschrevene ziekte in een' vrij hoogen graad doorstond, waarvan echter de overige huisgenooten, gelijk ook in het vorig geval, verschoond bleven. - De overeenkomst van dit met het eerste geval maakt, mijns bedunkens, deszelfs bijzondere vermelding onnoodig. Dat het moeijelijk is, bij buitengewone natuurverschijnselen, de betrekking tusschen derzelver oorzaken en uitwerkselen te verklaren, zal elk genees- en natuurkundige mij gaarne toestemmen; te meer, daar, bij het geheime en dikwerf onverklaarbare in de natuur en derzelver werken, de beperktheid van het menschelijk vernuft zelfs den scherpzinnigsten boeit. Van gemeld geval vorm ik mij de volgende verklaringswijze, welke ik alzoo mijnen kunstgenooten ter | |
[pagina 362]
| |
toetsing aanbied. - De meeste, zoo niet alle menschen hebben de vatbaarheid, van, aan de smetstof der kinderpokjes blootgesteld zijnde, eenmaal door dezelve te worden aangedaan, de ziekte volgens haren vastgestelden loop door te staan, en hierdoor op nieuw dat verderfelijk contagium te bereiden, 't welk, op anderen als potentia nocens werkende, deze zelfde ziekte naar eene onveranderlijke wet te wege brengt. Verder nemen wij als bewezen aan, dat de koorts, door de verandering van de wederzijdsche betrekking der vloeibare en vaste deelen tot het levensbeginsel, door mededeeling van het contagium variolarum in het gestel ontstaan zijnde, in staat is, de gewone pokken, qua tales, voort te brengen, die, op de huid, in de mondholte en keel gevestigd, de onderscheidene tijdperken der ontsteking doorloopen, en door verettering of brand het leven der lijders op velerlei wijze in groot gevaar stellen; 't welk de dagelijksche ondervinding ons nog heden, gelukkig bij weinigen! doet zien. - Uit dit alles blijkt het, dat de vernietiging der vatbaarheid voor deze afschuwelijke ziekte dezelve geheel kan voorbchoeden, waartoe de vaccine, als den aanleg, het seminium of opportunitas vernietigend middel, ten hoogste mag worden geschat. Niettegenstaande deze voortreffelijke eigenschap der vaecine, kan eene zaamgepakte, met andere dierlijke uitvloeisels vermengde, smetstof der pokken door aanhoudende applicatie in het gestel eens gevaccineerden zelven opgenomen worden, het stelsel der zenuwen en aderen ontstemmen, en eene pokkoorts doen ontstaan, welker voortbrengsel, wegens onvatbaarheid voor dit contagium ter volkomene ontwikkeling dezer ziekte naar hare eigene natuur, slechts boven beschreven pokachtig uitslag kan zijn, en welke, zonder eenig levensgevaar, spoedig in gezondheid overgaatGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 363]
| |
Mijns bedunkens bewijst bovenstaande opmerking, der aandacht van het geneeskundig publiek welligt niet geheel onwaardig, bij elk' nadenkend' mensch de echtheid en zeker voorbehoedende kracht der koepokinenting ter voorkoming der kinderziekte; daar men hier eenen tweestrijd opmerkt tusschen de natuur en de kunst, in welken de laatste overwint. In de volle overtuiging dezer waarheid, zien wij den wensch van onzen grooten boerhave vervuld in zulk een middel, quale inveniri posse, comparatio historiae antidotorum et indoles hujus mali faciunt sperare, et ad indagandum (et jam inventum propagandum) impellit summa hint futura humano generi utilitas. Aph. 1391. |
|