Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818(1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Bij het gezigt van de piek van teneriffe, omtrent acht mijlen ten westen van ons, in den morgen. Naauw verft de dageraad met purper de ochtendkimmen, En reeds zie 'k in het west de zon van verre glimmen, Terwijl de schemering nog heerscht op d'oceaan. Betooverend gezigt! - Hoe zacht de zonnestralen Daar, van de onmeetbre Piek van Teneriffe, dalen, Terwijl de fiere kruin in al hun gloed blijft staan! Nu rijst de gouden zon - op ééns verdwijnt het duister. Mijn opgetogen geest bezwijkt bij zoo veel luister, Natuur! als gij zoo grootsch hier voor mijn oog verspreidt. Ik staar op d'oceaan, op gindsche groene dreven, Dan op dien bergtop, ver, ver boven 't zwerk verheven, En kniel met diep ontzag voor zoo veel majesteit. Te klein voor 't grootsch tooneel, dat al mijn kracht blijft boeijen, Voel ik mijn hart voor u van stille aanbidding gloeijen, o Schepper der Natuur, die alles leven doet! Voor U is 't groote als 't klein'; - de zee, dit berggevaarte, Wat zijn zij in uw oog? Een stip, van de eigen zwaarte Als 't onbemerkte stof, dat opstuift voor mijn' voet! o Gij, Almagtige! wiens wenk de wereldbollen Door 't ongemeten ruim des hemels voort doet rollen En in hun loopkreits boeit aan 't voorgeschreven perk - Oneindig Wezen! - niets, niets kan uw magt beseffen; Maar de aardworm uit het stof durft zich tot U verheffen, En staamlend juicht hij: God! ook ik, ik ben uw werk! T. Vorige Volgende