Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818

Belangrijke^(*) stelling, onlangs te Groningen verdedigd.

Op den 14 Maart 1818 heeft de Heer u.h. wielinga huber, Candidaat in de Regten, onder voorzitting van den Hoogleeraar c.a. van enschut, eenige Theses in het openbaar verdedigd, waarvan de eerste dus luidt:

‘Injusta in Belgio foret lex, plurimorum odium probabiliter post se trahitura, qua vel soli Principi jus venandi reservaretur et subditis omnibus interdiceretur ne eodem jure uterentur, vel certo tantum ordini vel etiam quibusdam tantum idem illud permitteretur. Omni praeterea juris effectu lex sponte esset destituta, quippe pugnans cum legis fundamentalis articulo 167. “Ieder Ingezeten wordt gehandhaafd bij het vreedzaam bezit en genot zijner Eigendommen. Niemand kan van eenig gedeelte derzelve worden ontzet, dan ten algemeenen nutte, in de gevallen en op de wijze, bij de wet te bepalen, en tegen behoorlijke schadeloosstelling.” Tantum vero abest ut ex jure quodam regali, quod quondam Principi concessum fuisse dicunt, talem legem defendas, ut sic potius injustum praeceptum ex injusto principio derives, adeoque injuriam injuria cumules, non solum imperium sed et dominium Principi tribuendo: quod hac nostra aetate ipsius Principis rationibus et civium commodis obest, non prodest.’

(*) Wij noemen deze stelling belangrijk, omdat het eigen onderwerp onlangs bij de Tweede Kamer der staten generaal is behandeld, en men er uit zien kan, dat kundige Regtsgeleerden, in dezen, eenstemmig denken met de meerderheid van onze achtenswaardige Volksvertegenwoordigers. Trouwens, deze gevoelens zijn die van het grootste en verlichtste deel der Natie.