Napoleon en Wieland.
(Uit gruber's Schildering van wieland's Leven.)
Op het Congres te Erfurt, in October 1808, waarop napoleon, Keizer alexander, en eene menigte Koningen en Vorsten tegenwoordig waren, en de Koningmaker der negentiende Eeuw zich beroemde, in den Schouwburg een' bak vol Koningen geplaatst te hebben, wenschte ook wieland den buitengemeenen man in de tooneelvertooning (De Dood van Cesar) te zien. Hij had, namelijk, reeds in 1798, gezegd, dat het éénige middel, om Frankrijk te redden, bestond in het benoemen van eenen Dictator, en wel met name buonaparte. Dit deed de Prins-Primaat (dalberg) den Keizer opmerken; en dus ontmoetten deze en de 75 jarige Dichter elkander in den wensch van een mondgesprek. Op napoleon's bevel werd nog des avonds ten half elf het rijtuig van het Hof om wieland gezonden. Hij verscheen, en het gesprek duurde anderhalf uur. Wieland verzekert, dat hij nooit eenvoudiger, bedaarder, noch zachter menschenkind gezien heeft, dan - den beul van enghien, pichegru en palm! Geheel als zijns gelijken behandelde hij wieland; tot dat deze eindelijk om zijn afscheid verzocht, daar het staan hem te moeijelijk viel. Allez donc, zeide buonaparte toen vriendelijk, allez, bon soir!
Julius cesar was eerst de inhoud des gespreks, waartoe het vertoonde stuk gereede aanleiding gaf. Napoleon verklaarde hem voor een der grootste verstanden in de Geschiedenis; ja, hij zou de grootste van allen geweest zijn, zoo hij niet ééne onvergeeflijke fout had begaan. En die wilt gij weten? vervolgde hij: Dat hij zijne moordenaars, die hij kende, niet van kant liet maken. - Gij (dacht wieland hierbij) zoudt u aan die zonde niet schuldig maken!
Nu kwam het gesprek op de Romeinen in 't algemeen, op hunne krijgs- en staatkunde, en gevoel voor het grootsche, die de Keizer genoegzaam onbepaald prees, maar zoo veel te slechter sprak van de Grieken, en van de eeuwige twisten hunner Republiekjes om ellendigheden. Toen de Dichter van hunne kunst en letterkunde sprak, zeide napoleon: Het kwam