dadelijk in staat gesleld, op mijn gemak dit stuk te bezien, een staatsiezwaard in den smaak van die dagen, en de dapperheid onzer voorouderen bij dat gezigt te huldigen. De bewijzen voor de identiteit schenen mij, zoo als de eigenaar die opgaf, voldoende.
Bevreemdend dus moest het mij zijn, in No. VIII van de Letteroefeningen voor den jare 1817 vermeld te vinden, dat een zwaard, bij gelegenheid eener voorlezing in het Enkhuizer Departement der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, over den slag op de Zuiderzee, aan de aanwezige leden aldaar, als het zwaard van bossu, in eigendom toebehoorende aan Mejufvrouwen van romond, vertoond was.
Ziedaar ons dan met eene vaderlandsche antiquiteit in hetzelfde geval, als met zoo menige reliquie van Heiligen plaats vindt! Maken toch, zoo men zegt, drie verschillende plaatsen aanspraak op het bezit van een regter schouderblad van joannes den dooper, die er toch wel maar één zal gehad hebben; hier doen zich twee zwaarden van bossu voor, waartoe zeker meerder mogelijkheid, maar waarvoor toch niet zeer veel waarschijnlijkheid is, daar de Oversten maar één staatsiezwaard gewoon waren met zich te voeren.
Op den tijd, dat ik dit las, ontbrak mij, door veelvuldige bezigheid, de gelegenheid, de gronden te onderzoeken, die pleiten voor de echtheid van het zwaard, onder den Heer galles berustende, dat in grootte en zwaarte met dat, waarvan de Jufvrouwen van romond eigenaressen zijn, vrij wel schijnt overeen te komen.
Ziehier, wat ik, naderhand dit navorschende, heb kunnen vernemen.
Op de vloot bevonden zich, volgens velius, jan floor en claas wijbrantszoon met de schelpen, en wel als Commissarissen op het Admiraalschip, om op d' ordre van het volk en het beleid van de zaken haar toezicht te nemen, vermits de Admiraal cornelis dirkszoon door eene vroegere quetsure (van 6 October) zijn dienst niet genoeg bewaren mogt. Van dezen floor nu verhaalt velius het volgende: ‘Onze Admiraal kwam met een ruimen wind naar des vijands Admiraal toe, en hiette terstond op denzelven aan te leggen. De stuurman deed zoo; maar in 't naken kwam hem een schrik aan, en begon weder af te houden. Dit ziende de Commissaris jan