Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818
(1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
Mengelwerk.Redevoering, over den weldadigen invloed van een werkzaam leven op deugd en zedelijkheid.
| |
[pagina 202]
| |
ontwerpen liggen onuitgevoerd, en worden eerst verschoven, maar ras vergeten. Zelfs de werkplaatsen staan dikwijls ledig, niet bij mangel aan bezigheid, maar door gebrek aan nijverheid en vlijt. - Zucht naar rust, begeerte naar genot, drift tot uitspanning en verstrooijing is de algemeen heerschende geest, en de openbare en bijzondere vermakelijkheden worden meerder in getal en vlijtiger bezocht. Strijdig met onzen aanleg, met het doel van ons bestaan, met het heil der maatschappij is deze werkelooze rust. Werkzaamheid is onze bestemming; zij is de behoefte onzer natuur, de grondslag van algemeen en bijzonder geluk. Aanschouwt de voordeelen, die zij wrocht, en de wonderen, welke hare hand schiep; hoe alles, wat wij bezitten en genieten, wat onze nooddruft vervult en onze genoegens verhoogt, hoe zelfs, waarop geene natie zich verheft, het land onzer woning, met ongeloofelijke inspanning en aanwending van kracht, door haar is voortgebragt. Slaat den invloed gade, ‘dien een welingerigt werkzaam leven op het geluk van den bijzonderen mensch uitoefent:’ eene stof, welke onlangs een' Redenaar vond, die dezelve, bij plegtige gelegenheid, met onnavolgbare welsprekendheid afmaaldeGa naar voetnoot(*). Maar bovenal, overweegt de weldadige gevolgen, voor onze deugd en zedelijkheid, aan haar verknocht; en uw eigen oordeel beslisse, of dezelve niet eene hooge, voortreffelijke waardij bezitte, en eenen uitstekenden rang verdiene onder die pligten, wier naauwgezette vervulling den mensch met hoogen ernst is aanbevolen. Deze laatste gedachte zweefde mij gestadig voor den geest, onder de menigvuldige overleggingen aangaande het onderwerp, waarmede ik de spreekbeurt van dezen feestelijken dag, door uw vereerend vertrouwen mij aan- | |
[pagina 203]
| |
bevolen, vervullen zoude. En, vestigde ik dan mijne aandacht, of op den oorsprong der Maatschappij, tot welke uwe vergadering behoort, of op het edele doel, waarnaar zij streeft, of op de belangrijke verrigtingen, met welke zij zich bezig houdt, of op den zegen, dien zij door schoone bedrijven en geschriften, en door beider roemvolle belooning, sticht; overal eene werkzaamheid aanschouwende, die den werkzamen zelven veredelde, en op deugd en zedelijkheid, onder alle standen, den weldadigsten invloed had; scheen het mij niet ganschelijk ondoelmatig voor dit feestelijke uur, indien ik dit onderwerp aan uwe nadere overdenking aanbeval. Uwe vriendelijke verschooning, welke vele gebreken bedekt, zij de voorwaarde, waaronder ik het wage, om u voor te stellen: den weldadigen invloed van een werkzaam leven op deugd en zedelijkheid. Waarin werkzaamheid bestaat, behoeft geene breedvoerige aanwijzing. ‘Elke doelmatige handeling, welke eenige vermoeijenis en inspanning van kracht vordert,’ heet werkzaamheid, en ‘de geheele rij der handelingen, welke met orde en vlijt, onafgebroken en zorgvuldig verrigt worden,’ draagt den naam van een werkzaam leven. Zoo zijn het dan niet alleen staatsbemoeijingen, regt en geregtigheid handhavende zorgen, geleerde onderzoekingen, aan des volks ligchamelijken en zedelijken welstand gewijde bezigheden; elke waarneming des beroeps, hoe onaanzienlijk het zij, elke getrouwe vervulling van het werk, ons aanbevolen, hoe gering hetzelve schijnen moge, elke betrachting van onzen pligt, in den maatschappelijken of huisselijken kring, behoort onder hetzelve, en niet één eenig eerlijk bedrijf mag worden uitgesloten van dat werkzame leven, hetwelk wij bedoelen. Van hetzelve beweren wij, dat het hooge waardij bezit, en, voor onze deugd en zedelijkheid, heilzame gevolgen voortbrengt; gevolgen echter, waarvan eenige meer dadelijk en regtstreeks, andere meer verwijderd en afgelegen kunnen genoemd worden, (gelijk den opmerkzamen, zonder onze nade- | |
[pagina 204]
| |
re aanwijzing, van zelf in het oog zal vallen) maar die alle met het werkzame leven in verband staan. Oefening onzer verstandelijke en zedelijke krachten, aankweeking en beschaving der vermogens, welke in den mensch gelegd zijn, is het beginsel van alle deugd, en zonder dezelve is zedelijkheid bijna onmogelijk. Wij beweren niet, dat zedelijkheid gelijken gang houdt met verstandsontwikkeling, of dat het volk, hetwelk in beschaving den voorrang heeft, dien ook in deugd bezitten zoude: zulk eene stelling vond zich, door de ervaring, luide gelogenstraft. Alleenlijk gelooven wij, dat dáár weinig gevoel voor deugd en zedelijkheid gevonden wordt, waar niet de minste beschaving woont; zulk eene beschaving, namelijk, welke niet slechts des menschen verstandelijke vermogens ontwikkelt en aankweekt, maar zijne zedelijke krachten oefent, en op den wil en de neigingen van het hart invloed heeft. Meer, dan zulks in den eersten opslag schijnt, is daartoe een werkzaam leven van beslissend gewigt. Hoedanig ook de stand zij, waarin Gods voorzienigheid ons plaatste; hoe onderscheiden de werkkring wezen moge, welke ons is aanbevolen; er is geen beroep zoo nederig en gering, zoo eenvormig en gemakkelijk, of het eischt opmerkzaamheid en nadenken, of het kweekt overleg en oordeel aan, of het is voor doelmatiger en volkomener uitoefening vatbaar, of het ontwikkelt alzoo die krachten en vermogens, welke, zonder hetzelve, in diepen sluimer en doodsche rust zouden gebleven zijn. Door alle eeuwen heen hebben daarom wetgevers en hervormers, die hunne volksgenooten beschaven en verbeteren, die de natiën voor deugd en zedelijkheid gewinnen wilden, begrepen, dat zij dezelven eerst aan een arbeidzaam leven gewennen, en, door werkzaamheid, hunne verstandelijke en zedelijke vermogens opwekken moesten, indien zij hun weldadig oogmerk bereiken zouden. En geen zendeling, wien het opgedragen was, de volkeren aan woestheid en zedeloosheid te ontrukken, zag duurzaam zijne verwachting bevredigd, indien hij niet | |
[pagina 205]
| |
onder hen een werkzaam leven had weten in te voeren. Door werkzaamheid aan opmerking en nadenken gewoon, in ons oordeel en overleg vaster geworden, zullen wij onze zedelijke bedrijven met meerdere voorzigtigheid besturen, in de beoefening onzer pligten bedachtzamer handelen, en ons even min laten afschrikken door de moeite en opoffering, er aan verbonden. Wien valt de betrachting der deugd, wien valt opoffering en zelfverloochening gemakkelijker, den tragen ledigganger, die zijne edele vermogens ongebruikt laat, of den arbeidzamen man, die, door nijverheid en oefening, zijne vermogens heeft gescherpt en veredeld, wien moeite en inspanning niet vreemd is, en die zich boven elke hindernis standvastig weet te verheffen? Reeds als oefening onzer krachten heeft een werkzaam leven beslissenden invloed op onze deugd. Wijs en weldadig is de Goddelijke kracht, welke den mensch driften en neigingen inplantte: zij zijn de roersels en drijfveren van alle zijne handelingen, de bron en oorzaak van alle zijne bedrijven; en geene zinnelijke of zedelijke voorwerpen, zelfs niet de deugd, hoe schoon in haren aard, hoe weldadig in gevolgen, hoe rijk in vergelding, zoude indruk op hem maken, indien hij, onverschillig en gevoelloos, voor alle drift en aandoening onvatbaar ware. Maar dezelfde driften, bestemd om een zegen der menschheid te worden, worden niet altijd derzelver zegen, maar dikwijls haar verderf en vloek. Aanschouwt den mensch, door ongeoorloofde liefdedrift, door woedenden haat, door ontvlamde eerzucht, door verterenden nijd, door wrokkende afgunst, door alvernielende heerschzucht weggesleept; en - waar is de onschuld, welke hij niet belaagt, het geluk, dat hij niet verwoest, de deugd, welke hij niet vertreedt, het regt, dat hij niet verkracht, de Godsdienst zelf, welken hij niet aanrandt of heiligschennend misbruikt; waar is de misdaad, welke hij niet lagchend en spelend begaat? Gelijk eene vlam, die niet rust, wanneer zij het huis, waarin zij ontstoken is geworden, verslonden | |
[pagina 206]
| |
heeft, maar, door den roof gevoed, alles, wat haar geweld bereikt, aantast, in vuur en gloed verkeert, en verdelgt; alzoo is de drift: grenzenloos en onmeetbaar zijn hare verwoestingen; trotschelijk werpt zij omverre, wat zich tegen haar verzet; den Almagtigen, ware het mogelijk, stootte zij van zijnen zetel neder. Hoe geweldig hare uitspattingen zijn, er is een vermogend middel, hetwelk deze driften breidelt, beteugelt, leidt; en dit middel is - arbeidzaamheid. Wanneer wilde hartstogten in u woeden, zoekt bedrijf en werkzaamheid; werpt u van de eene bezigheid in de andere; geeft u aan arbeid en inspanning over, die beiden ligchaam en geest vorderen, die alle uwe gedachten bezig houden, en uwe gansche ziel vervullen; veroorlooft u geene rust, voordat vermoeidheid die dringend gebiedt, - en de drift in uw binnenste zal zwijgen, de storm der hartstogten zal bedaren, het booze uwer overleggingen en neigingen zal wijken, en gij zult den vijand, die u verderf dreigde, ontwapenen en gevangen nemen. Daarom, getuige de geschiedenis! werd, door alle schrandere en edele wetgevers, de werkzaamheid als een middel tot deugd en zedelijkheid aanbevolen, en de ledige eenzaamheid, een traag en vadzig leven, zelfs de gewaande godsdienstige afzondering en verwijdering uit het gezellige werkzame leven, als de kweekplaats der schandelijkste hartstogten, als de bron der jammerlijkste misdrijven, gebrandmerkt en verboden. Men behoeft weinige opmerkzaamheid en ervaring, om lijdzaamheid en geduld voor onmisbaar te verklaren in het menschelijke leven. Het moge waarheid wezen, dat niet alle geluk en vreugd der wereld is ontvloden; er woont ook veel jammer en verdriet, en er zijn oogenblikken, waarin het leed de vreugde verre te boven gaat. Noemt mij den sterveling, die nimmer den weg des druks bewandelt, wiens geheele leven eene reeks van zegen is en voorspoed, nooit afgebroken door bange zorgen! Noemt mij het hart, hetwelk altijd vrolijk klopt, waaraan geen heimelijk leed, geen verborgen lij- | |
[pagina 207]
| |
den of huisselijke kwelling knaagt! En, zoo die gelukkige ergens bestaat, ach! het onbestendige van al het aardsche, het vergankelijke der wereld, de dood, die hem het dierbaarste ontneemt, verwoest eenmaal het geluk en de vreugde zijnes levens, en verbrijzelt zijn weemoedig en verslagen hart. Stille onderwerping, welke het leed gevoelt, maar er niet over mort, waaraan het droefheid, maar geene moedeloosheid, veel minder vertwijfeling veroorzaakt, die duldt en zwijgt, en, onder een zacht en helder gelaat, de inwendige smart verbergt, opdat niemand in hare zorg en kommer deele; zulk eene stille onderwerping is de schoonste deugd, en eene deugd, wier bezit en beoesening, hoe moeijelijk ze wezen moge, door een werkzaam leven, zoo niet verkregen, ten minste bevorderd wordt. Reeds de bezigheid zelve trekt den mensch van zijn ongeluk af; zij geeft hem heilzame verstrooijing; zij schenkt aanvankelijke heeling en verzachting aan zijne doorwonde ziel, en maakt haar vatbaar voor geduld. En wat is het lijden dikwijls anders, dan gebrek aan genot, dan gemis van vreugd, dan ontbering van genoegens, die den verwenden ledigganger zwaar en grievend vallen, maar wier behoefte de arbeidzame naauwelijks gevoelt, en waarover hij nog minder klaagt? Zoude hij over elke moeite en verdriet, over elke hindernis en zorg klagen, hij, die zoo menige moeite en hindernis, zoo menig bezwaar en verdriet, in zijn beroep en werk, beproefde en overwon, en zichzelven leerde beheerschen? Neen! het ligchaam, door arbeid gehard, de ziel, door inspanning geoefend, treft naauwelijks het ongeluk, dat van buiten aangrijpt. Hij getuige voor mij, de edele, maar lijdende gellert, Duitschlands godvruchtige dichter en zedeleeraar, die, in aanhoudende oefening en inspanning van geest, zijne folterende ligchaamssmarten leerde vergeten! Hij getuige voor mij, dat onvermoeide bezigheid boven het leed verheft; dat een werkzaam leven op de schoonste der deugden, geduld en lijdzaamheid, den weldadigsten invloed neeft! | |
[pagina 208]
| |
Aan geen' rang of stand in de maatschappij is de deugd verbonden. In elken kring heeft zij hare vereerders. En niemand wordt van hare volgelingen uitgesloten, dan die zichzelven uitsluit. Hoe zeker, en door de vervaring bevestigd, deze stelling zij, niet minder zeker is de opmerking, dat des menschen uitwendig lot op zijne deugd gewigtigen invloed heeft, en hem derzelver beoefening gemakkelijk maakt, of grootelijks bezwaart. Onder alle hindernissen, welke pligtsbetrachting moeijelijk maken, is er niet ééne, zoo groot en vermogend, als nijpend gebrek en jammervolle behoefte. Verre zij het van ons, dat wij de behoeftigen uit den rang der edelen en deugdzamen verbannen zouden! Onder het schamel kleed eenes armen klopt soms meer gevoel voor deugd, dan onder het praalgewaad van eenen vorst. Alleenlijk gelooven wij, dat derzelver deugd schaarscher is, en er onder hen weinige zoo edelen en grootmoedigen gevonden worden, die zich standvastig verheffen kunnen boven de hevige verzoeking tot allerlei misdrijf, waaraan de armoede hen onderwerpt. Het is weinig, dat op hun' zwakken geest en bekrompen hart geene goedwilligheid, maar slaafsche vrees, geene belangelooze deugd, maar eigenbaat en loon indruk maken; zij vinden, in het smartelijk gevoel der behoefte, en in de ellende hunnes kommervollen huisgezins, geweldigen aandrang, zoo niet vermeende verschooning, om zich aan leugen en bedrog, aan slinkschen handel en heimelijke ontvreemding schuldig te maken; en zoo verre vervoert hen soms hun ongeluk, dat zij zich aan des naasten eigendom en leven openlijk vergrijpen, en het zoenoffer worden der geregtigheid, wier wetten zij geschonden hadden. Of wijst ons de ervaring niet menigen mensch aan, die, door nood gedrongen, misdrijven pleegde, voor welke hij te voren, in gunstiger omstandigheid geplaatst, op de enkele gedachte, zoude gebeefd hebben? Voor zulk een dringend gebrek, en ook alzoo voor deszelfs zedelooze gevolgen, behoedt ons een werkzaam leven. Geen rijke overvloed moge door- | |
[pagina 209]
| |
gaans aan naarstigheid verbonden wezen, genoegzaam levensonderhoud, vervulling van des menschen nooddruft, schenkt zij zekerlijk; en soms verleent zij meer dan nooddruft, meer dan een onbekrompen bestaan; soms verleent zij milden overvloed, die den bezitter even heilzaam als genoegelijk is, en hem voor het bedrijven van vele heimelijke en openbare ongeregtigheden beveiligt. Aanschouwt het getal dier menschen, welke zich aan groote boosheid overgeven; en ziet, of de meesten hunner niet tot die laagte gezonken zijn door dringende behoefte, welke uit gebrek aan nijverheid en vlijt ontsproot. Zegenen wij, derhalve, de wijsheid onzer voorvaderen, die, door gestichten en werkplaatsen, bezigheid en bestaan verschaften, en lediggang en gebrek verhinderden; zegenen wij eene wijsheid, welke, welvaart verspreidende, weldadig werkte op des menschen deugd. Gelijk weelde en ondeugd hand aan hand gaan, zoo zijn eenvoudigheid van zeden en deugd getrouwe gezellinnen. De mensch, die de eenvoudige vreugde des huisselijken en gezelligen levens waardeert, en in derzelver genot de bevrediging vindt van alle zijne wenschen, is boven de verleiding van veelvuldige zonde en dwaasheid verheven. Hij veracht de verkwistingen der overdaad en den geleenden luister der trotschheid, en ziet zich door derzelver gevaarlijke aanlokselen tot zedeloosheid niet vervoerd. Zijne weinige behoeften vinden ligtelijk voldoening; en zij vinden die op eene wijze, waardoor, gelijk weelde en overdaad en hoogmoed vorderen, zijn geweten niet beviekt, de rust zijnes harte niet verwoest, de welvaart van anderen niet ondermijnd, het heil der maatschappij niet omverre geworpen wordt. Hij is deugdzaam, omdat geene weelde hem gebiedt, misdadig te worden. - Waardoor is de mensch verbasterd, en het menschelijke geslacht ontaard? Waardoor is de maatschappij de zetel der euveldaden, en de zamenleving het verblijf der ongebondenheid? Waardoor zijn de volkeren, ligchamelijk en ze- | |
[pagina 210]
| |
delijk, ontzenuwd, en de natiën zoo diep gezonken? Waardoor ontmoedigt ons de bange vrees, dat het nageslacht nog dieper wegzinken zal? Voorzeker door geene andere oorzaak, dan dat weelde, onder alle standen doorgebroken, groote verwoesting aanrigtte, en nog grootere verwoestingen dreigt. - Hoe moeijelijk het zij, om, te midden der weelde en ongebondenheid, van de algemeene besmetting zich zuiver te bewaren, schromen wij echter niet, om een werkzaam leven, als een veilig behoedmiddel daartegen, aan te prijzen. Door den arbeid gehard, of aan ernstige inspanning gebonden, gevoelt men de prikkelende behoeften der weelde niet. Door bezigheden vermoeid, is eenvoudige uitspanning den mensch genoegzaam; en hij eischt geen uitgezocht vermaak, alleen noodig voor den genen, die, oververzadigd, in gewone genietingen geen' smaak meer vindt. Overal werk vindende, en altijd bezig, eerst in de pligten van ons beroep, en daarna in de beschaving van onzen geest, zijn ons de oogenblikken te dierbaar, om dezelven nutteloos en onwaardig weg te droomen. Geene verveling drijft ons naar het genot; en zoo blijven wij verwijderd uit den kring dier menschen, welke, zelven door weelde verbasterd, anderen besmetten, en tot medgezellen hunner bedorvene zeden maken. Ziet hier de oorzaak, waarom op het land, en in het landelijk verblijf, zuiverheld van zeden bewaard bleef! Daar moge mindere uitwendige beschaving gevonden worden, er woont, in den echten zin des woords, meerdere wéllevendheid, meerdere deugd, meerdere voorvaderlijke trouw, omdat er meerdere werkzaamheid woont. Gelukkig, zoo zij duurzaam stand houde, en geene navolging van stedelijke levenswijze de werkzaamheid, en, met haar, de eenvoudigheid van zeden, verbanne! Veel heb ik uw geduld gevergd, en nog waag ik op hetzelve eene proef. Vanwaar de edele gestichten, waar de schreijende nooddruft geholpen, de heete tranen gedroogd, de schamele naaktheid gekleed, wedu- | |
[pagina 211]
| |
wen en weezen verzorgd worden? Vanwaar de openlijke werkplaatsen, die de vlijt der arbeiders aansporen, het getal der lediggangers verminderen, de sluimerende vermogens opwekken, en, met nuttige bezigheid, blijmoedig levensgenot verschaffen? Vanwaar de bijzondere scholen, waarin de jeugd aangenomen, opgevoed en onderwezen, en de woningen, in welke de ouderdom ondersteund, getroost en verkwikt wordt? Vanwaar zoo vele weldadige inrigtingen, die aan ons volk meerder luister geven, dan de gedenkzuilen der trotschheid en weelde, waarop andere natiën zich verheffen? Zijn ze niet allen door de hand der werkzaamheid gesticht en gevestigd, geschraagd en onderhouden, en, tot op dezen huidigen dag, voor gansche vernietiging beveiligd? Indien lediggang, zucht naar rust, drift naar vermaak, indien weelde en genot het voorgeslacht besmet had en verbasterd, nimmer hadden zoo vele gestichten der liefde onzen vaderlandschen grond versierd. Zelf ledig, wie zou de werkzaamheid in anderen opgewekt en aangemoedigd, - zelf door weelde verbasterd, wie zou de onschuld onder zijne hoede genomen en beveiligd, - zelf door eigen verkwisting en overdaad alles behoevende, wie zoude groote uitgaven opgeofferd en besteed hebben, om, door de weldadigste ondernemingen, het leed des naasten te verzachten? Wilt gij de waardij dier ondernemingen, en alzoo het gewigt der werkzaamheid, berekenen, slaat ook, doch niet alleen, op de vriendelijke verpleging, welke zij aanboden, het oog; verlustigt u bovenal in de beschouwing van haren heilzamen invloed op deugd en zedelijkheid. Vond er de nijverheid werk, de armoede brood, de naaktheid deksel, de jongheid verzorging, de ouderdom verkwikking, de weduwe eene schuilplaats, de wees hoede en bescherming; ook de lijdende onschuld was er veilig voor verleiding, het wankelend geloof van weduwen en weezen werd er versterkt, de hulpelooze ouderdom voor vertwijfeling, de zwakke jeugd voor verzoeking bewaard, en eene godsdienstig-zedelijke op- | |
[pagina 212]
| |
voeding gaf den staat nuttige ingezetenen, nijvere bewoners, getrouwe echtgenooten, brave vaders, edele moeders, die, zelven deugdzaam, een geslacht aankweekten, hetwelk, even vroom, der ouderen braafheid onder hun huisgezin bewaarde, en voortplantte in het nageslacht. Daarom, - vergunt mij nog eenmaal dien blijden roem op het goede land onzer woning! - daarom zaagt gij, voormaals, op onzen bodem, zoo weinigen, wier uitgehongerd ligchaam u met weemoed vervulde, wier naaktheïd u deed blozen, wier smeekende houding u in eigene oogen, als mensch, vernederde of verdemoedigde, wier onbeschaamd gelaat u dreigende aalmoezen afdwong. Daarom zaagt gij hier, in vergelijking met andere landen, zoo weinigen, die de openbare veiligheid aanrandden, en door het zwaard der geregtigheid sneefden. Eene edele werkzaamheid had inrigtingen daargesteld, die hen vroegtijdig voor lediggang en boosheid, voor jammer en gebrek behoedden. De hooge zedelijke waardij der werkzaamheid schetsende, heb ik, hoewel zulks niet opzettelijk willende, eene welverdiende lofspraak gemaakt op de groote, verdienstelijke Maatschappij, die, naijverig op der vaderen loffelijke bedrijven, zichzelve het aanwezen gaf, om, benevens andere heilzame bedoelingen, een werkzaam leven op te wekken en te bevorderen. De geschriften, door haar ontworpen, en de ondernemingen, door haar tot stand gebragt, de scholen, welken zij oprigtte, en de belooningen, waarmede zij den deugdzamen menschenvriend, die zich aan het heil des naasten toewijdde, aanmoedigde en vergold, getuigen van eene werkzaamheid, die veler vermogens opwekte en scherpte, die hunne zedelijke krachten in beweging bragt en oefende, die nuttige bezigheid aankweekte en bevorderde, en op de betrachting van edelmoedige menschenliefde, van vlijt en spaarzaamheid, en van veelsoortige menschelijke deugden, den zigtbaarsten invloed maakte. Dezelfde werkzame zucht voor anderer welzijn gaf het bestaan aan onze Maatschappij, en schonk haar eenen | |
[pagina 213]
| |
eervollen rang onder de bijzondere Afdeelingen, welke zich, ginds en elders, tot één gemeenschappelijk doel vereenigen. Met geestdrift gesticht en gevestigd, werd zij gelukkig uitgebreid, met eene snelheid, welke een streelend bewijs is, dat veredeling van den mensch, dat belangstelling in deszelfs geluk, en werkzaamheid tot Nut van 't Algemeen, ook hier hare vrienden en voorstanders vinden. Die geestdrift is, sinds den dag harer oprigting, niet verdoofd, maar aangewakkerd, maar vermeerderd en doorgedrongen; en bestendig boden zich velen aan, om, met ons, ten zegen hunner broederen, mede te werken. Alzoo gelukkig gevestigd, zal uwe vergadering het doel haars aanwezens vervullen. Verschillende redevoeringen, zich aanprijzende door bevallige welsprekendheid, maar bovenal door de lessen van wijsheid en deugd, welke zij bevatten, zullen uwe werkzaamheden achtervolgen en veraangenamen; en onder uwe eerste zorgen zult gij de voornaamste achten de bevordering en invoering van dat orderwijsGa naar voetnoot(*), hetwelk allerwegen in ons vaderland zegeningen heeft verspreid, die boven den hoogsten lof verheven zijn, en hulde en roem afdwongen aan eene natie, welke alles verachtte, wat niet het werk harer handen was. Het is noodeloos, dat wij u aansporen tot standvastige volharding in uw doel en werk. Verheugd over het bestaan onzer Maatschappij, aangemoedigd door het bijzijn van velen, door rang of stand of verdiensten | |
[pagina 214]
| |
verheven, wier tegenwoordigheid aan ons feest zoo grooten luister geeft, ondersteund door den ijver derzulken, welken het heil des naasten onvermoeid bezig houdt, bovenal vertrouwende op Hem, wien elke poging tot veredeling van den mensch, ook de zwakste, welgevallig is, - zult gij en zullen wij allen met nog meerderen ijver voortgaan, dan wij begonnen, en al onze krachten inspannen, dat onze vergadering niet slechts haren rang behoude, maar hoogeren rang verwerve, en door de groote Maatschappij beschouwd worde als eene dier Afdeelingen, welke door dubbele werkzaamheid hare late oprigting doet vergeten, en de vroegere, welke lang bestonden, voorbij streeft in getal, in ijver, en nog meer in heilrijke gevolgen, welke zij, mildelijk en overvloedig, verspreide! Elk, die het vaderland, die deze stad, die zijne broederen, die deugd en godsdienst bemint, vereenige zich met dezen wensch, en werke daartoe mede! |
|