hare moederlijke armen het lijk van de éénige vrucht harer liefde, legde hetzelve op een rustbedde, en bedekte het met een wit laken. Des avonds keerde Rabbi maijer uit het Seminarium terug, en zijne eerste vraag was: ‘Waar is mijn zoon?’ Bruria, zonder hem te antwoorden, bood hem den beker habdala aan. Rabbi nam denzelven, vulde dien met wijn, sprak den zegen, en herhaalde zijne vraag: ‘Waar is mijn zoon?’ Bruria geliet zich, hem niet te verstaan, dekte de tafel, en diende hem een' eenvoudigen maaltijd voor. Toen hij gegeten had, sprak bruria: ‘Geliefde echtgenoot! Eenigen tijd geleden, vertrouwde een magtig Heer mij een edelgesteente van groote waarde: heden kwam hij hetzelve weder opvragen; moet men het hem wedergeven?’ - ‘Hoe!’ riep Rabbi maijer uit, ‘kunt gij een oogenblik aarzelen, dat pand zijnen eigenaar terug te geven?’ Toen ging bruria naar het doodbedde, en, het laken wegnemende, hetwelk de verstijfde overblijfselen van hunnen lieven zoon bedekte: ‘Zie hier, waarde man!’ zeide zij op een' teederen, maar vasten toon, ‘zie hier het kostbaar voorwerp, hetwelk de Allerhoogste voor weinig tijds aan onze handen had toevertrouwd: heden kwam hij het ons wedervragen.’ Rabbi maijer, zonder klagte en zonder morren, wierp een' blik van verteederinge op het stoffelijk overblijfsel van zijnen zoon, hief de oogen hemelwaarts, en sprak: ‘De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, - zijn naam zij geloofd tot in eeuwigheid!’