Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818
(1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets, over Vondel's Gijsbrecht van Aemstel, en deszelfs jongste voorstelling, met nieuwe decoratiën, op den Amsterdamschen schouwburg.Dikwijls is er geklaagd over de geestdrift, waarmede voortbrengselen van vreemden bodem in ons vaderland gevierd worden, terwijl de vruchten van eigen grond met miskenning over het hoofd gezien worden; en deze klagte, hetzij met schaamte gezegd! kan niet dan als zeer gegrond beschouwd worden. Is het niet inderdaad eene onvergeeflijke onverschilligheid voor eigen waarde, dat bij eene natie, welke eenen vondel aan het hoofd harer tooneeldichteren kan noemen, dit onschatbaar voorregt tot zoo verre wordt veronachtzaamd, dat deszelfs tooneel schier geen' zweem van oorspronkelijkheid meer overhoudt, en al zijnen luister van vreemden moet ontleenen? Ja, zoo verre gaat de asgodische hulde, aan vreemden toegebragt, dat men de Hollandsche natie ongeschikt gerekend heeft, om iets oorspronkelijks in dit vak te kunnen voortbrengen. Het zij verre van ons, den roem der tooneeldichteren van andere natiën te willen verkleinen! Ware ook alleen aan die meesterstukken, welke den roem der eeuwen met zich voeren, zulk een uitsluitende voorrang toegekend, zulks zou nog verschoonlijk zijn: maar met eene verblindende partijzucht heeft men het enkele kenmerk van vreemdheid aanspraak op dien voorrang vergund. Met eene onverzettelijke gestrengheid heeft men den nationalen geest onder de belemmerende wetten van vreemden gebogen; terwijl men echter de werken van den vreemdeling, die deze zelfde, door zijne eigene natie gesmede, wetten verwaarloosde, een goed onthaal deed genieten. De gemakkelijkheid, om, door het vervaardigen eener middelmatige, of zelfs zeer kreupele vertolking, eenen naam als tooneelschrijver te ver- | |
[pagina 128]
| |
we ven, heeft gelegenheid gegeven, ons met gebrekkige voortbrengselen als te overstroomen. Ja, onbeschaamde vertalers hebben zich niet ontzien, in de voorredenen van hunne nietsbeduidende lettervruchten, allen geest van oorspronkelijkheid in onze natie te ontkennen, en zelfs met het werk van den grooten vondel openlijk den spot te drijven. In weerwil van dit alles, heeft de Gijsbrecht van Aemstel van vondel zich door alle omwentelingen in het gebied der kunst henen staande gehouden, en is, sedert de opening van den ouden Schouwburg, jaarlijks ten tooneele gevoerd; het is, in weerwil van alle tijdwisselingen, eene behoefte voor de natie gebleven, het stuk te zien; en geene waanwijze bestrijding van deszelfs verdiensten, geene minachting voor eigene, of vooringenomenheid met vreemde voortbrengselen heeft dit kunnen weren: en ziet daar een ontegenzeggelijk bewijs van deszelfs wezenlijke waarde! Vanwaar dan toch de miskenning van onze natie in dit vak? Zou de geest, die zoo heerlijk bij een vorig geslacht heeft uitgeblonken, bij volgende geslachten dan zoo geheel verloren zijn, dat er zelfs geene spranken van zijn overgebleven? Vanwaar het zeldzaam verschijnsel, dat menschen, die voor lieden van smaak wilden doorgaan, somtijds geschroomd hebben, er den verdienden lof aan toe te kennen, en zelfs het bijwonen der vertooning van het stuk eene gewoonte noemden, of daartoe een ander voorwendsel te baat namen? Is dit alles met de wezenlijke vereering eens nationalen voortbrengsels van die waarde overeen te brengen? Aan het publiek toch is in dezen niets te wijten: het publiek, zoo dikwijls onder den naam van den grooten hoop miskend, heeft hier eene standvastige hulde aan den oorspronkelijken geest onzer natie toegebragt. Hen alleen, die vermetel genoeg geweest zijn om den geest van het algemeen te willen overheerschen, geldt dan het verwijt van onregt. Zij toch hebben de Nederlandsche dichters met geweld in het juk der Fransche tooneelwetten gebogen, het genie aan banden gelegd, en den weelderigen rijkdom onzer schoone moedertaal in enge perken besloten; zij hebben den hoofschen geest der Fransche dichtkunst in het gebied der vrijheid gedrongen; zij hebben, door eene slaafsche leiding, de opkomende vruchten bloei en wasdom benomen; zij hebben, hetgeen andere natiën over hunne dich- | |
[pagina 129]
| |
ters gedacht en geschreven hebben, op de onzen toegepast, en er hunne magtspreuken uit afgeleid; zij hebben het algemeen gevoelen aan banden willen leggen, en hem, die hen durfde tegenspreken, als smakeloos veroordeeld; zij hebben hierbij niet begrepen, dat ieder genie zich een eigen spoor baant, en vergeten, welk een voortreffelijk voorbeeld wij in onszelven hebben. Ja, wij zeggen het, en zeggen het met zelfgevoel, - wij hebben aan het hoofd onzer tooneeldichteren een genie van den echten stempel. Laat men over den vorm twisten zoo veel men wil, in de kern, niet in de schaal, ligt de waarde. In handeling, stijl, onderhoud, schildering van karakters, is vondel meester; de hooge stijl van het treurspel is bij hem, op eene onbegrijpelijke wijze, met de eenvoudige natuur verbonden. Vreest niet, gij, die de zucht voor deze goddelijke kunst in uwe borst voelt ontwaken, zijn spoor te volgen! Kunt gij hem op zijde streven, of slechts in zijne schaduw wandelen, men zal ook u den naam van meester niet ontzeggen, al ware het, dat gij ook tegen de wetten van corneille gezondigd had, of boileau zoudt vertoornd hebben. Welke glans taant niet in de nabijheid van den luister, die zijner zangster omzweeft? Ook hij heeft, wel is waar, het voorbeeld der Grieken gehad, en wetten geëerbiedigd: maar deze waren de eeuwige wetten van het ware en schoone; zij lagen in zijne ziel, en werden door de verbazende kracht van zijn vernuft omvat en gewijzigd. Geene werktuigelijke slavernij heeft dat vernuft kunnen beperken; en zelfs zijne versisicatie is door eenen geest van vrijheid bezield, waartoe zich nog nimmer iemand ná hem heeft kunnen verheffen. Wat dan slaafsche echoos van vermetele Godspraken ook nog mogen zeggen, welke gebreken zij ook in dit stuk meenen te ontdekkenGa naar voetnoot(*), kan het den beminnaren van hun va- | |
[pagina 130]
| |
derland, den voorstanderen van kunst niet dan aangenaam zijn, dat van tijd tot tijd dit treurspel op hoogeren prijs gesteld wordt, en men er de waarde meer algemeen van begint te gevoelen. Immers, men zoekt geene voorwendsels meer, om de vertooning bij te wonen; men stelt belang in de uitvoering, en men vindt er genoegen in, de schoonheden op te merken; het is een algemeen onderwerp der gesprekken geworden, en zelfs vreemdelingen hebben hunnen lof, als eene billijke schatting, er niet aan kunnen weigeren. Is men met de kostumen in dit stuk meer en meer bij de waarheid gekomen, (men behoeft toch de plaatjes, hiervan nog voorhanden, slechts even te bezigtigen, om zich te overtuigen, hoe men voorheen hierin dwaalde) en hebben voormalige Bestuurderen hierin reeds aanmerkelijke verbeteringen daargesteld, met hoeveel genoegen moesten wij dan niet zien, dat de tegenwoordige Directie niets onbeproefd laat, om aan dit meesterstuk al den luister bij te zetten, welke daaraan voegt, en zorg, moeite noch kosten gespaard heeft, om dit doel te bereiken! Reeds vóór eenige jaren hebben wij pogingen tot verbetering van de schikking der tooneelen opgemerkt; bij de laatste vertooning hebben geheel nieuwe en in den stijl van den tijd, waarin de handeling voorgesteld wordt, vervaardigde Decoratiën het stuk nieuwen luister bijgezet, of laten wij liever zeggen, hetgeen aan hetzelve onthouden was, er bijgevoegd. Immers, hier zijn dezelve geene ijdele sieraden; zij maken eene behoefte voor de waarschijnlijkheid der handeling, een onontbeerlijk onderdeel van het stuk zelve uit: en het strekt der Directie van den Schouwburg ter onuitwischbare eere, aan het werk van den Vorst der Nederlandsche Dichteren, ja, laten wij er bijvoegen, aan den Vader van het Hollandsch Treurspel, deze billijke schatting toegebragt te hebben; en - wij mogen het met genoegen, wij mogen het met nationaal zelfgevoel zeggen - het vaderlandsch publiek heeft dit erkend en er regt aan gedaan; het | |
[pagina 131]
| |
heeft de vertooning, veertien herhaalde malen, met een' ijverigen toeloop vereerd, met geestdrift toegejuicht. Wij vragen: zou dit het geval met het beste Fransche treurspel kunnen worden, indien ook de voortreffelijkste beeldende kunstenaars zich uitputteden om er allen luister aan toe te brengen? Dan, laten wij ons een oogenblik bij de beschouwing bepalen. Bij het opgaan van de gordijn vinden wij ons dadelijk in den tijd verplaatst. Dit eerste tooneel levert een gezigt op de oude Haarlemmer poort, volgens de oudste afbeeldsels, met een gedeelte der stad. Het hek, dat dezelve afsluit, wordt vóór het optreden van Gijsbrecht geopend, en hij treedt buiten de poort. Deze decoratie voltooit niet alleen een fraai tafereel, maar werkt bijzonder mede tot de natuurlijkheid in de voorstelling van dit geheele bedrijf. In het tweede zien wij het oude Kathuizer klooster van buiten. Hetgeen wij wegens de decoratie van het eerste bedrijf gezegd hebben, is ook op deze toepasselijk. Het verwekt inderdaad eene plegtige aandoening, door de begoocheling (hier zouden onze wetgevers naar den Franschen stijl zonder twijfel het woord illusie gebruikt hebben) in vroegere eeuwen teruggevoerd. De schijnbare hechtheid van dit gebouw, het licht, door de vensters schijnende, alle bijgebragte kleinigheden, het spreekruitje niet uitgezonderd, alles werkte mede om deze begoocheling te voltooijen; en het kon den liefhebberen, welke aan hunne vaderstad gehecht zijn, niet dan aangenaam zijn, zich als 't ware bij dit oude gesticht, hetwelk hun anders de geschiedenis alleen herinnert, verplaatst te vinden, en hunne aandacht met de beschouwing bezig te houden. De kloosterkerk van binnen leverde ook geheel nieuwe, dat wil zeggen nimmer bijgebragte, voorwerpen ter beschouwing op. Het koor werd door een breed getralied hek afgeperkt; door hetzelve zag men de nonnen op gottische kerkbanken gezeten, en in het midden had men het oog op een welingerigt altaar. Wij hebben sommige liefhebbers hooren beweren, dat de kloosterkerk met het open middelvak, zoo als dezelve eertijds voorkwam, meer indruks maakte. Wij willen niet ontkennen, dat dat tooneel te allen tijde een' levendigen indruk op ons maakte; het donker inzien tusschen de gewel- | |
[pagina 132]
| |
ven heeft iets sombers en plegtigs, en onze Schouwburg heeft altijd roem gedragen, en zal zich altijd mogen verhoovaardigen, op deze decoratie. Men zal echter moeten toestemmen, dat men thans der waarheid naderbij gekomen is, zoo wel door de bijgebragte voorwerpen, als door andere waarnemingen in de handeling; en, ware dit verzuimd geweest, de verbeteringen zouden zeer onvolkomen gebleven zijn. Er behoorde zelfs eenige stoutheid toe, om de ineengedrongen, verwarde groep op den voorgrond, bij door jaren gewettigde vertooning, uiteen te rukken, om er een meer met het verhaal overeenkomstig tafereel van te maken, waarin wij sraaije groepen aangetroffen hebben. Blijft hierbij, voor strenge berispers, meer te wenschen over, laten zij zich met het gewonnene vergenoegen, in de hoop van door den tijd hunne wenschen welligt geheel bevredigd te zullen zien. De decoratie van het laatste bedrijf was (zoo als niet anders zijn kon) denkbeeldig. Het slot; tegenover hetzelve een wachthuis; de plaats van het slot, door een' muur met een poortje afgesloten; buiten den muur eene slotbrug, - ziet daar een in den geest van het stuk fraai geheel, waarvan men niets zou willen missen; zelfs de masten der scheepjes, boven den muur uitkomende, deden eene voor het gevoel aangename werking. Het aan Amsterdam zoo eigene, de bron van deszelfs latere grootheid, ontdekte zich hier in de eenvoudiger beginselen; en alles werkte mede, om het geheel belangrijk te maken. - Ja, nu kunnen, nu durven wij beweren, dat, onder de latere volken, geene natie een zoo geheel nationaal stuk bezit; en wij mogen zelfs de hoop niet koesteren, immer iets te zullen aanwinnen, dat voor ons even belangrijk zijn kan. Wat de uitvoering betreft, hierover zullen wij ons niet uitlaten. Genoeg zij het, te zeggen, dat daaromtrent niets verzuimd is, en de Nederlandsche tooneelisten getoond hebben, den geest van vondel te kennen en te waarderen. Laten wij dan ook in dit kunstvak onzen eigenen rijkdom schatten! Waartoe vreemden eenen lof toegezwaaid, dien wij onszelven mogen toeëigenen? Laat de verwaten uitspraak van onbevoegde en onbescheidene regters ons niet overbluffen! Hadden deze, door alle tijden heen, niet te veel invloeds gehad, wij zouden sedert vondel's tijden grooter schreden gedaan hebben. Waartoe dus eene niets afdoende veroordeeling, welke, | |
[pagina 133]
| |
indien zij niet geheel werkeloos blijve, de geestkracht onderdrukt? Handhaaft het Nederlandsch tooneel niet, zooveel de geest der tijden toelaat, den roem van vroegere tijdvakken? Dat wij ter loops nog eenen blik werpen op den staat van dat tooneel in het algemeen, en wij zullen geene meer bijzondere aanwijzing behoeven. Terwijl geheel Europa de meest gedrogtelijke voortbrengselen met den grootsten toeloop ziet vereeren; terwijl, op de Parijsche tooneelen, de stukken à grand spectacle elkander verdringen, en de meesterstukken van corneille en racine bij de menigte doen vergeten; terwijl, te Londen, de paarden de hoofdrol spelen, en de werktuigmakers zich uitputten in zinverrukkende vindingen; terwijl de verlichte Duitschers de vertooning van Doctor Faustus bewonderen, - wordt te Amsterdam vondel's Gijsbrecht van Aemstel, tot veertien achtereenvolgende malen, met de meeste zorg uitgevoerd, met den grootsten toeloop vereerd, en met de hartelijkste toejuiching bejegend. In schaduw van vondel, zien wij huydecoper, van merken, nomsz en anderen van tijd tot tijd verschijnen; en wij bejammeren daar slechts bij, dat zij te veel met vreemden verkeerd, en niet altoos dien edelen Vader der Nederduitsche Tooneeldichtkunst in het oog gehouden hebben. Op hetzelfde tooneel zien wij, ja, het valt niet te ontkennen, ook stukken van minderen stempel; maar tevens de beste voortbrengselen der vreemden. Wij zien er al de pracht van decoratiën en kostumen, gepaard met uitgelezen muzijk en danskunst in de Balletten. Wij zien dit alles vereenigd in onzen éénen, eenigen nationalen Schouwburg, en vragen hierbij: welke stad in Europa kan iets gelijks aantoonen? Wij vragen, en met regt: waar, vinnige berispers! waar is dat vreesselijk verval van smaak bij het Nederlandsch tooneel? en, het een met het ander vergelijkende, waar wordt de goede smaak meer gehandhaafd? |
|