den naar de bijzondere eigenschappen van het geslacht gewijzigd. ‘In de burgerlijke maatschappij is het openbare leven aan den man, het huisselijke aan de vrouw toegewezen; aan den man het algemeene, aan de vrouw het bijzondere; aan den man het veelemvattende en groote, aan de vrouw het beperkte en kleine, maar hierom niet minder gewigtige en eerwaardige; aan den man, wat kracht en moed, aan de vrouw, wat innigheid en lijdzaamheid vordert; aan den man, wat inspanning kost, aan de vrouw, waartoe stille vlijt behoort; aan den man, wat door diepdenkend verstand en welberaden' wil, aan de vrouw, wat door het hart en de schranderheid beslist wordt; aan den man het geld winnen, aan de vrouw het geld besteden; aan den man de bezigheden van het beroep, aan de vrouw de huishouding; aan den man het ernstige, aan de vrouw het schoone. De maatschappij heeft hierin niet volgens blinde willekeur gehandeld; zij heeft uitgewerkt, wat de Natuur, door eenen oorspronkelijken aanleg en opwellingen, aanwees,’ enz.
Zoo behoort dan eigendommelijk aan den man kracht en zelfstandigheid, vuur en werkzaamheid; alzoo ligchamelijke sterkte, helder, diepindringend, veelomvattend verstand, vrijheid en zelfstandigheid van denken, en bij den wil welberadenheid, moed en vastheid; hieruit volgt kracht van handelen, lust in het groote, vermogen over zichzelven, groot en edelmoedigheid; hij moet de steun der zwakken zijn, waarmede het gevoel van eer naauw verbonden is, en zekere edele trotschheid.
De volgende Voorlezingen, 16 in getal, hebben deze opschriften, met welker opgave wij ons vergenoegen moeten, daar wij den rijken inhoud niet kunnen schetsen: Het zelfdenken van den man. - Menschen en wereldkennis - Over de behandeling der verbeeldingskracht. - Over de aesthetische vorming. - Over het zedelijk karakter van den man. - Over het handelen naar grondbeginselen. - Over de mannelijke besluitvaardigheid. - Over den mannelijken moed. (Twee Voorlezingen.) - Over de mannelijke vastheid. - Over den mannelijken ernst. - Over de mannelijke kracht. - Het vermogen van den man over zichzelven. - Enthusiasmus en wijsheid. - Het edel zelfgevoel van den man. - De werkkring en de werkzaamheid van den man.