Redevoering over het lot der Armen, en de middelen, welke in onzen kring liggen, om, door het aanwenden derzelve, de armoede te weren, en maatschappelijk en bijzonder geluk te bevorderen; uitgesproken den 18 Febr. 1818, in het Departement Sneek, der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, door H.W.C.A. Visser. Te Sneek, bij F.W.V.B. Smallenburg. In gr. 8vo. 44 Bl. f :-8-:
Met warme deelneming wordt hier het groot aantal en ellendig lot der Armen aangewezen, en gewenkt op het hierdoor der Maatschappije dreigend gevaar; terwijl de verhelping van die ellende als Christenpligt herinnerd wordt en aangebonden. Wat de middelen, die de Schrijver aangeeft, betreft, zoo bepaalt hij zich niet bij 't geen men van Rijks- of Stadswege verlangen en verwachten moet, maar bij 't geen door bijzondere welgezinde leden der maatschappij kan worden verrigt, deels als behoedmiddelen tegen vermeerdering van armoede, (verzorging van kraamvrouwen enz., fondsen voor zieken en ter begrafenis, en het oprigten van spaarbanken) deels als werkelijke hulpmiddelen bij het bestaand gebrek, waarbij hij zich dan 1) tot de werkelijk bedeelden, en 2) tot de armenkinderen bepaalt, (zorg voor de herstelling der organisatie van de verzwakte menschensoort, - voor geregelden arbeid, - voor opwekking van godsdienstig en zedelijk gevoel, - en voor hunne zieken, zwakken en ouden; en, wat de kinderen betreft, onderwijs en industriescholen.) Het gelukte den Redenaar, te dezer gelegenheid eene som van f 200 te verzamelen, met welke hij de proef zal nemen, om eenige kinderen in de Armenschool, bij afwisseling met het gewone onderwijs in handwerken, anderen, buiten de school, in andere handwerken te doen onderwijzen, en nog anderen onafhankelijk te stellen van de willekeur hunner onredelijke meesters. Wij