vervaardigde, als ter voorbereiding en ook gemakkelijke herinnering van het groote werk dienen kon; en hetwelk niet zou nalaten, (dit voegen wij er bij) de begeerte, om het werk zelve te bezitten en bij iedere bijzonderheid te kunnen raadplegen, krachtig uit te lokken. En of wij, ter vervulling van dezen wensch, hierdoor eenigzins mogten medewerken, willen wij, met 's mans eigene woorden, opgeven, wat er nog aan ontbreekt. De bekeering was nog te behandelen overig. Reinhard sprak nu over den gemoedstoestand van onverbeterde menschen; het noodzakelijke en den aard van de wekking uit dezen toestand; de verschillende soorten der wekking; hoe het met dezelve doorgaans gaat; aanmerkingen hieromtrent; de krachtige, en van het behoorlijk gevolg verzelde, wekking; ware aanvang der Christelijke gemoedsverandering; menigte van uiterlijke dingen, die dezelve bewerken en vergezellen; of men het tijdstip der bekeering moet kunnen opgeven; gevolgen van den aanvang der gemoedsverandering; de erkentenis der zonde, die noodig is; derzelver omvang; hoe deze erkentenis doorgaans is, en hoe men dezelve rigten moet; het langzaam toenemen daarvan; bronnen en middelen ter bevordering; daarmede gepaard gaand berouw en droefheid, in derzelver aard; trappen en oorzaken daarvan; de boetkamp en nuttige vertwijfeling. Tot zoo verre reinhard; en nu liet hij dan nog overig: ‘Een zondaar, die de ongelukkige betrekking tot God, zijnen Schepper en Weldoener, waarin zijne misdrijven hem gebragt hebben, en zijne groote strafbaarheid voor God, heeft leeren gevoelen, moet beseffen, dat er voor hem alles daarvan afhangt, dat hij in eene betere betrekking tot God gerake, en zich van Gods goedertierenheid en genade verzekere; dewijl hij anders moed noch kracht hebben zal, om aan zijne zelfverbetering te arbeiden. Nu kan men intusschen, naar de leer van het Evangelie, Gods genade niet deelachtig worden, dan door een geloof, dat zich Gods beloften in
Christus toeëigent, en