lingen vooraf vast. Daarop volgt eene opgaaf van de hoofdondeugden, waaruit het ongeluk der menschheid ontstaat. Dan komen vertellingen; en eindelijk oorspronkelijke karakterschetsen, die wij echter niet inzien, waarom ze niet onder de rubriek der vertellingen geplaatst zijn. - Die grondstellingen, waarvan eene geheele lijst wordt opgegeven, wier doorlezing geenszins onderhoudend is, zijn voor een gedeelte niet in den haak, en komen voor een grooter gedeelte niet te pas. De Schrijver wil, b.v., den mensch, enkel door de kennis van de deugd, deugdzaam hebben; en, wanneer de mensch de grondwet der menschheid: ‘de waarheid leidt ons tot het goede, en de valschheid tot het kwade,’ duidelijk leert kennen, is dat vorming - opvoeding van den mensch. De grondstelling: ‘maat, tijd en ruimte zijn toestanden der verandering van ligchamelijke voorwerpen, en gronden zich op de beperking onzer zinnen, of op de indrukken, die zij ons veroorzaken,’ zal bezwaarlijk op het hart kunnen toegepast worden. En zoo heerscht in deze lijst, in 't algemeen, droogheid, afgetrokkenheid en koude. Deze vinden ook plaats bij de opgave der hoofdondeugden, waaruit het ongeluk der menschheid ontstaat, alwaar de Schrijver zich inlaat op schetsen, die in kinderboekjes goed mogten zijn, maar
geenen volwassenen van eenige lectuur onderhouden of onderwijzen kunnen.
In de vertellingen en karakterschetsen heerscht zeer veel overdrevens, maar ook oppervlakkigs; welk laatste sommige van deze ook wel tot de kinderboekjes konde doen verwezen worden. De Schrijver is bijzonder vol - en dat met regt - van de behandeling, welke de meisjes door de mannen ondergaan; en zijne waarschuwende vertellingen zijn schril genoeg, en met zedekundige aanmerkingen doorvlochten, die den loop der vertelling dikwijls ontijdig storen. Kieschheid vonden wij gekwetst in deze plaatsen: Bl. 30. ‘Zij beoordeelde den man niet naar de breedte zijner schouders, noch naar de grootte van zijn ligchaam: zij kende eene grootere waarde, die onze meisjes inderdaad niet kennen.’ En bl. 143. ‘Men vindt mannen, welke de waarde van een meisje, hetgeen hunne lusten wekt, met vleeschhouwers oogen berekenen, en vrouwen, die aan de breede schouders en dikke kuiten van den man de voorkeur geven.’
Hoezeer wij dus de sorm van voorstellen, bij den Heer