Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818
(1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Verbond der Edelen, Treurspel, door Mr. J. van 's Gravenweert. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. 1818. In kl. 8vo. 68 Bl. f :-8-:Welk eene hoogte de Dichtkunst, in het algemeen, ook in ons Vaderland moge bereikt hebben, het is niet te ontkennen, maar zeer te bejammeren, dat wij in het Heldendicht en de Tooneelpoëzij, bij vergelijking, weinig hebben voortgebragt, en dat wij daarin met andere Natien niet kunnen wedijveren. Deze opmerking, hoe zeer ook onze eigenliefde wel geneigd zoude zijn om derzelver gegrondheid in twijfel te trekken, is te dikwijls gemaakt, dan dat het noodig zoude zijn er bij stil te staan. Wij vonden haar, nog onlangs, herhaald in de, dezer dagen in het licht verschijnende, en, in zoo vele opzigten, allezins voortreffelijke, Galerie Historique des Contemporains, ou Nouvelle Biographie, (waarvan eene aanprijzende aankondiging in dit Tijdschrift is gedaan) en wel in het tweede deel, waar de steller van het artikel Bilderdijk, dat ons toeschijnt met even veel waarheid en grondige kennis, als met keurigheid en goeden smaak geschreven te zijn, zich, te dezen aanzien, dus uitdrukt: ‘On peut dire en effêt que la poësie hollandaise a, de nos jours, atteint une hauteur qui peut lui faire soutenir la comparaison, non seulement avec tout ce qu'actuellement on publie dans | |
[pagina 678]
| |
ce genre, sur divers points de l'Europe, mais pent-être même avec ce qui a paru ailleurs avant cette epoque, si l'on en excepte la poësie épique et dramatique, genres dans lesquels elle ne peut citer des noms faits pour entrer en parallele avec le tasse, milton, voltaire, racine, corneille, molière et autres génies d'un ordre superieur.’ Wat de Tooneelpoëzij bijzonder betreft, het gebrek aan oorspronkelijke Treurspelen (en in het Blijspel zijn wij, waarlijk, nog armer) wordt, van tijd tot tijd, meer gevoeld en opgemerkt. Dit schijnt dan ook de Tweede Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut bewogen te hebben, om eenen aanzienlijken eereprijs uit te schrijven voor het beste, en in zich zelf meest voldoende, oorspronkelijk Nederduitsch Treurspel. Deze poging is, aanvankelijk, met geenen ongunstigen uitslag bekroond geworden, daar er, reeds voor de eerste maal, een getal van niet minder dan tien oorspronkelijke stukken, ter mededinging, is ingezonden, waaronder ook Het Verbond der Edelen van den Heer van 's gravenweert. Geen der ingekomene stukken is, nogtans, den uitgeloofden prijs waardig gekeurd. Ten aanzien van het thans door ons aangekondigde, heeft de Commissie uit de Klasse geoordeeld, dat het een goed Dichtstuk, maar geen Treurspel was. Dit berigt ons de Schrijver zelf. Hij voegt er bij: ‘Het verschijnt zoo spoedig na deze uitspraak in het licht, niet, omdat de vervaardiger zich, als ware het, op het Publiek wil beroepen, van eene oordeelvelling, die waarschijnlijk juist is; maar op uitnoodiging van een' der Heeren Leden dier verdienstelijke Kommissie zelve.’ Wij keuren deze uitgave goed, en wenschen, dat de Schrijvers van de drie, door de Beoordeelaars met de meeste onderscheiding genoemde, stukken het voorbeeld van den Heer van 's gravenweert mogen volgen. Zoo zeer wij toch het uitloven van den gemelden eereprijs toejuichen, even zeer zouden wij die uitschrijving gaarne wat anders gewijzigd zien. Wij zouden, namelijk, verlangen, dat de Klasse, een meesterstuk - en ook alleen een meesterstuk - bekroonende, tevens de eene of andere goedkeurende belooning schonk aan voortbrengselen van mindere verdienste, welke eenigzins op den naam van goede Treurspelen aanspraak kunnen maken; dat zij zoodani ge, laat het dan zijn middelmatige, stukken in het licht deed verschijnen, en gepaste middelen beraamde, dat dezelve ook | |
[pagina 679]
| |
ten tooneele wierden gevoerd. Men moet toch; naar ons inzien, naar de omstandigheden te werk gaan, en kan, op eens, geene meesterstukken verwachten. Ook behoort men de geneesmiddelen naar de kwaal in te rigten. Wij bezitten eenige, waarlijk goede, Treurspelen; doch het ontbreekt ons aan voorraad. Te werk gaande, zoo als wij zouden wenschen, zoude men, langzamerhand, ten minste dragelijke Treurspelen bekomen, die van tijd tot tijd (vooral, wanneer de Klasse van het Instituut het Gouvernement tot medewerking konde bewegen) zoo vele uitheemsche misgeboorten zouden kunnen vervangen. Dan zoude de naijver onder de vaderlandsche Dichters worden opgewekt; dan zouden de Acteurs gelegenheid verkrijgen, om zich in de, zoo jammerlijk verwaarloosde, kunst van declamatie te oefenen; men zou, allengskens, meer produkten in dit vak zien verschijnen, en eindelijk, de kunst volmakende, meesterstukken bekomen, die meesterlijk werden uitgevoerd. Wat nu het voor ons liggend stuk aangaat, wij vermeten ons niet te beslissen, of het den naam van Treurspel al of niet verdiene. Zoo wij hierin al eene uitspraak wilden wagen, zouden wij vooraf behooren vast te stellen, wat de noodzakelijke vereischten van een Treurspel zijn, en welke modellen men te volgen hebbe; en dit zoude ons te verre leiden. Stelt men het wezen van het Treurspel in het verwekken van schrik en medelijden, neemt men de Fransche stukken van den besten tijd tot modellen, wil men corneille en racine hebben nagevolgd, dan kunnen wij ons ligtelijk voorstellen, dat dit stuk, bij de Heeren Beoordeelaars, den naam van Treurspel bezwaarlijk verdiende. Hoe het hiermede zij, het komt ons voor, dat dit voortbrengsel van den Heer van 's gravenweert wezenlijke verdiensten en tevens grove gebreken heeft. De Commissie noemt het een goed Dichtstuk; en dit is waarlijk geen geringe lof. Het is, in ons oog, het eerste en groote vereischte van ieder Treurspel, zonder hetwelk dit edele vak tot een bloot verhaal van ware of verdichte gebeurtenissen wordt vernederd, tot een spel, waarin de eenheid slechts historisch, niet dichterlijk is, en waar (zoo als onze bilderdijk zegt) het stuk om de daad is, en niet de daad om het dichtstuk. Wanneer men dan alle eigenschappen van een goed Dichtstuk aan dit werk toekent, doet men, inderdaad, reeds veel; en wan- | |
[pagina 680]
| |
neer men, daarenboven, nog erkent, gelijk wij volgaarne doen, dat het nog meer is dan een goed Dichtstuk, dat het ook onderscheidene vereischten van het Treurspel, als eenheid van daad, tijd en plaats, geschikte verdeeling in bedrijven, goede voorstelling van karaktersGa naar voetnoot(*), handeling enz., bezit, dan doet men alles, wat de Heer van 's gravenweert, billijkerwijze, kan verlangen, en dan zal hij zelf moeten toestemmen, dat dit alles nog niet voldoende is, om het stuk een goed Treurspel te noemen. Wij zullen rondborstig, doch met bescheidenheid, opgeven, wat wij op dit kunstwerk hebben aan te merken. Wij houden het er voor, dat het te weinig dramatisch belang (intérêt dramatique) bezit. Wij schrijven dit gebrek meer toe aan de bewerking, dan aan het onderwerp, het Verbond der Edelen, dat op zichzelve allerbelangrijkst is. Maar een verbond, of, zoo men wil, eene zamenzwering, is een werk van onderhandeling en overeenkomst; en om zoodanig onderwerp voor het Treurspel geschikt te maken, daartoe wordt, naar ons inzien, veel kunst vereischt. Het doel der verbondene Edelen, de hoofdinhoud van het stuk, is de afschaffing der Inquisitie; de uitkomst is, dat de Landvoogdesse dezelve schorst. Deze uitkomst was van zeer veel gewigt voor het land; maar, omdat zij hier alleen uit dat oogpunt wordt voorgesteld, levert zij, voor het Treurspel, geen genoegzaam belang op. Om dit te verwekken, was het niet genoeg, den beeldstorm te doen uitbarsten, vóór nog het smeekschrift der Landvoogdesse is aangeboden, en de mare daarvan, dadelijk na de aanbieding, te Brussel bekend te doen worden. Dit is, evenwel, eene der beste partijen van het stuk, waarop ook de ontknooping rust. De Dichter had, naar onze meening, meer moeten doen. Hij had zijn Treurspel wezenlijk treurig moeten maken. Hij had | |
[pagina 681]
| |
er de eene of andere treffende episode moeten invlechten, waartoe de geschiedenis zoo gereede aanleiding gaf. Hij had, bovenal, den aanschouwer het verschrikkelijk kwaad, de gevloekte Inquisitie, welker opheffing het doel van het stuk is, nadrukkelijker en zinnelijk moeten voorstellen. Het gevaar van een land, het onheil van de geheele maatschappij, kan wel het hoofdonderwerp van een stuk zijn; maar de Dichter, zoo hij anders dramatisch belang wil verwekken, moet de rampen en ellenden van bijzondere personen op het tooneel brengen. De mensch hecht zich aan den mensch. Wanneer de handelende personaadjen den veegen toestand van het land, op eene krachtige wijze, schetsen, treft dit wel den aanschouwer; maar de voorstelling is te algemeen. Het onheil van bijzondere personen, daarentegen, hetwelk hem op het tooneel voor oogen wordt gesteld, werkt individueel, treft dadelijk zijne zinnen, vervoert zijn hart, en sleept het mede tot dat gevoel, dat de Dichter in werking wil brengen. In één woord, men moet een voorwerp hebben, dat men ziet lijden, met hetwelk men lijdt, waaraan men zich hecht, en aan welks lot men, als 't ware, zijn eigen lot verbindt. Om slechts iets te noemen: hoezeer zou het niet de deelneming van den aanschouwer ten hoogsten top hebben gevoerd, wanneer de Dichter b.v. een edel, braaf en algemeen vereerd slagtoffer der Inquisitie, in den kerker zuchtende, ieder oogenblik den dood verwachtende, ten tooneele had gevoerd; wanneer deze, met meer andere ongelukkigen, werkelijk reeds ten dood gedoemd was; wanneer, inmiddels, de pogingen der verbondene Edelen werden voortgezet; wanneer het gevaar voor de veroordeelden, daarentegen, al hooger en hooger klom; wanneer het uur, waarop zij den smadelijksten dood moesten ondergaan, reeds aan hen bekend was gemaakt; wanneer zij werkelijk reeds uit de gevangenis ter strafplaatse werden geleid, en dan, in dat schrikkelijk oogenblik, het doel der Verbondenen gelukte, de schorsing der Inquisitie door de Landvoogdesse werd uitgesproken, en daardoor deze rampzaligen gered en behouden werden! Door de invlechting van deze of soortgelijke episode zou de Dichter tevens in staat zijn geweest om eene bevredigende ontknooping, waarop het zoo zeer aankomt, aan zijn stuk te geven. Zoo als dezelve thans is, zal de toeschouwer niet met voldoening den | |
[pagina 682]
| |
schouwburg verlaten. Hij ziet, dat er slechts eene schorsing der Inquisitie plaats heeft; hij weet, (zoo hij, althans, niet geheel vreemdeling is in de geschiedenis van zijn land, en voor zoodanig een' heeft het onderwerp nog minder belang) dat de Landvoogdesse daartoe gedwongen werd; dat de vereeniging slechts schijnbaar en voor een' korten tijd was; en hij stelt zich, ten zelfden tijde, al de jammeren en ijsselijkheden, welke gevolgd zijn, voor den geest. Dit moet de natuurlijke uitwerking zijn van het stuk, daar het alleen de algemeene landsbelangen ten onderwerp heeft: maar wordt de toeschouwer tevens door het lijden van bijzondere personen geroerd en verteederd, mag hij zich hechten, met geheel zijne ziel, aan het lot van ongelukkige slagtoffers der Inquisitie, en ziet hij, dat zij aan derzelver tijdelijke schorsing hunne volkomene redding en bevrijding verschuldigd zijn, dan zal hij zich geheel bevredigd over de uitkomst gevoelen. De Dichter zal gevoelen, dat wij vrij wat gewigt aan deze bedenkingen hechten. Wij durven hem zelfs verzoeken, dezelve ter harte te nemen; en, schoon wij ons wel niet vleijen mogen met de hoop, dat hij de moeite zou willen nemen, om in den geest van dezelve zijn stuk om te werken, zouden wij toch der waarheid geene hulde doen, indien wij zeiden, dat wij dit niet heimelijk wenschten. Ja, wij mogen het wenschen: want wij zijn overtuigd, dat het fonds van het werk goed is, en dat het, op deze of gene wijze omgewerkt, (en met een weinig meer intrigue van den anderen kant, waartoe, misschien, de een of ander geveinsde Spanjaard, op den bijgeloovigen geest van margaretha werkende, den Schrijver beter zou te stade komen, dan barlaimont) een echt en goed Treurspel kan worden, een der schoonste vaderlandsche bedrijven levendig houdende, vol werking en bezieling, de sterkste hartstogten in strijd brengende, de vrees en het medelijden opwekkende, de edelste geestdrift in den aanschouwer verhoogende, hem naar de onzekere ontknooping, met steeds toenemende belangstelling, doende reikhalzen, en zijne ziel, door de eindelijke uitkomst, met een bevredigd gevoel vervullende. De Heer van 's gravenweert, wiens dichterlijke verdiensten wij hoogschatten, en wien wij talents genoeg toekennen om een goed Treurspel te vervaardigen, houde ons deze heusche en welgemeende aanmerkingen ten goede! |
|