de grootte van eene erwt, van dit zout in eenen kelk, gevuld met water, werpt; zoo zal men een overheerlijk verschijnsel waarnemen. Eerst zal zich de schoonste groene kleur in dit water uitbreiden, vervolgens zal deze kleur in violet verwisselen, en eindelijk in een aangenaam rood veranderen.’
‘Driederlei stukken gelds, door drie personen genomen zijnde, te raden, welke een ieder heeft. Voorondersteld, dat de drie stukken gelds waren een schelling, een zesthalf en een dubbeltje; nummer dezen in uwe gedachten met 1, 2, 3. Laten de drie personen zijn Arend, Jan en Pieter, welke gij in uwe gedachten onthoudt met de letters A, B en C. Laat de eerste persoon, of A, het getal van zijn stuk gelds met 2 vermenigvuldigen, de tweede, B, met 9, en de derde, C, met 10; laat hun deze drie producten te zamen optellen en u de som daarvan zeggen; trek deze som heimelijk af van 60, en deel het verschil door 8, het quotient hiervan zal u het getal of nummer van het stuk gelds aanwijzen, hetwelk de eerste, of Arend, genomen heeft, hetgeen er overblijft dat van den tweeden, Jan, en dat van den derden persoon, of Pieter, laat zich dan van zelf raden.’
Eene volgende aanwijzing leert, hoe men dit met 4 personen en 4 stukken gelds even zeer doen kan. Dan laat men A met 2, B met 21, C met 25, en D met 26 vermenigvuldigen, trekt die som van 260 af, en het verschil, door 24 gedeeld, geeft het genomene door A, het overschot, door 5 gedeeld, geeft dat van B, welks overschot C hebben zal, terwijl dan, hetgeen D nam, geen raadsel meer is.
‘Om, wanneer iemand met twee dobbelsteenen heeft geworpen, de oogen van beide te raden, zonder die te zien, doe men bij de oogen des eenen steens 5 tellen, en die som nog met 5 vermenigvuldigen. Dat hij verder tot dit product addére de oogen des anderen steens, en vraag hem dan, hoe groot het getal zij; trek daar af 25, zoo blijven er nog twee talletters over, waarvan het eerste getal zal aanwijzen de oogen van den eenen, en het andere die van den anderen steen.’
Ter proeve zij dit genoeg.