kort overzigt niet anders, dan oppervlakkig, zijn kan, en slechts voorname gebeurtenissen kan aanstippen. Maar, naar ons oordeel, behoort het toch, in zoo ver, volledig te zijn, dat het geene hoofdpunten onaangeroerd laat, of al te vlugtig overspringt. Ook moet het, als Kerkgeschiedenis, van de wereldlijke niets meer behelzen, dan tot den schakel der gebenrtenissen volstrekt behoort, en of op de kerk van invloed, of het gevolg van haren toestand was. Dit nu is, wat de Christelijke kerkgeschiedenis betreft, hier over het geheel vrij wel in acht genomen; maar de vroegere is, in dit opzigt, gebrekkig. Deze moest, uit haren aard, ten minste tot op mozes toe, geschiedenis van den Godsdienst zijn; doch daarvan wordt niets gerept, en van mozes tot op christus is zij veel meer wereldlijke, dan kerkelijke geschiedenis. In eene nadere uitgaaf zou dit kunnen worden verholpen, door het noodig berigt wegens de vroegere bedeelingen van den Godsdienst en de Goddelijke openbaringen, en wegens het licht, door de Profeten tot verbetering der Joodsche vooroordeelen aangebragt, enz. Bij zulke gelegenheid konden ook, hier en daar, vraag en antwoord wat gevalliger op elkander passend gemaakt worden, door niet dezelfde woorden te herhalen, zoo als, op bl. 40, het antwoord van vr. 4 en vr. 5, en, op bl. 57, het antwoord van vr. 9 en vr. 10.